Politicus moet op zijn woorden letten, zeker in crisistijd
„We kunnen niet zomaar van alles gaan roepen”, zei premier Balkenende vaak. En zo is het. Zeker in crisistijd moet een politicus op z’n woorden letten en vooraf bedenken welk effect zij zullen sorteren.
De woensdagmiddag ging er zo ongeveer aan op. Maar het door Wilders aangevraagde debat leidde deze week, praktisch gezien, tot niets. De PVV-leider wilde dat het kabinet het leger inzette bij het bestrijden van de rellen van de achterliggende dagen. Hij kreeg van geen enkele partij steun.
Begrijpelijk, zeker achteraf bezien. Politie en burgemeesters hadden zelf geen behoefte aan hulp door militairen. Zij traden kordaat maar beheerst op, handelden waar mogelijk preventief en pasten supersnelrecht toe. Daardoor lijkt de geest weer aardig terug in de fles.
Tijdverspilling dus, dat Kamerdebat van woensdag? Dat nu ook weer niet. Nederland stond vorig weekend wel degelijk op zijn kop. De heftige ongeregeldheden waren dé nieuwe ontwikkeling in de coronacrisis. Zo bezien was het niet vreemd dat de volksvertegenwoordiging daarover met het kabinet van gedachten wisselde.
Wat het debat verder interessant maakte, was het verwijt van linkse partijen, maar ook van de VVD, aan het adres van PVV en FVD dat die door opruiende woorden de rellen hadden bevorderd. Wie moest bij dat verwijt niet denken aan een parallel met de VS, Trump en de gewelddadige bestorming van het Capitool?
Toch is het op één lijn zetten van de gebeurtenissen in Amerika met die in Nederland te gemakkelijk. Wilders noch Baudet hebben opgeroepen tot het gebruik van geweld, maar vernielzucht en agressie –zij het wat laat– juist veroordeeld.
Moeilijker te beantwoorden is de vraag of partijen als PVV en FVD op meer indirecte wijze hebben bijgedragen aan het ontstaan van een klimaat waarin de overheid voor geen cent wordt vertrouwd en waarin burgers steeds vaker menen dat zij als ongehoorde meerderheid het recht hebben de elite hardhandig een lesje te leren.
Nee, dit verband onweerlegbaar aantonen, is niet gemakkelijk. Maar jarenlang ageren tegen het „zooitje in Den Haag”, tegen het „nepparlement”, tegen partijdige rechters en tegen „linkse media”; kortom steeds weer de aanval openen op cruciale onderdelen van onze rechtsstaat, kan natuurlijk als een gestage drup de steen van een stabiele en redelijk gezagsgetrouwe samenleving gemakkelijk uithollen.
Het gebruik van woorden is nooit vrijblijvend, zeker niet bij mensen met een publieke functie. Woorden stimuleren anderen tot goed of tot kwaad gedrag, matigen iemands woede en cynisme of stoken die juist op.
Eén voorbeeld nog uit het genoemde debat van woensdag. Getergd door de aantijging van opruiing pakte Wilders stevig uit. De VVD moest eens ophouden „haar politieke puntje te maken”, anderen „vliegen af te vangen” en zich te bedienen van „vieze en valse retoriek.” Dacht mevrouw Yeşilgöz nu echt dat „de kijkers thuis” op al dit „ruzie zoeken” zaten te wachten?
Nee, dat zaten ze natuurlijk niet. Het lastige is alleen dat „de kijkers thuis” van dit soort recencies van Kamerdebatten door politici óók niet wijzer worden. Juist dit soort zelfbeoordelingen versterken het negatieve beeld dat burgers vaak toch al van de politiek hebben en kunnen daarom beter achterwege blijven. Woorden hebben een betekenis en een uitwerking.