Pionieren op de Guido
Hun school bestaat een halve eeuw. Drie ‘veteranen’ zien terug op 50 jaar Guido de Brès in Rotterdam, nu onderdeel van het Wartburg College, dat ook alweer 25 jaar bestaat.
Ze zagen honderden collega’s en duizenden leerlingen aan zich voorbijtrekken. Drs. M. (Maarten) Burggraaf (79) was directeur-rector van 1970 tot 1990, werd daarna bestuurder van de Christelijke Hogeschool Ede en ging in 2004 met pensioen.
B. (Bert) Trouwborst (77) gaf van 1970 tot 2005 Nederlands aan de Rotterdamse scholengemeenschap en was in de jaren 1974-1978 conrector.
Drs. H. G. (Henk) Leertouwer (71) was er in de periode 1973-2014 docent godsdienst, gaf enkele jaren maatschappijleer en was –net als Trouwborst– docentbegeleider.
Intens betrokken
Hoe ze met de school in aanraking kwamen, weten ze nog precies. Burggraaf, die lesgaf op kweekschool De Driestar, kreeg een telefoontje van voorzitter ds. J. C. Stelwagen. Als directeur belde Burggraaf op zijn beurt twee maanden later naar Trouwborst, want hij had gehoord dat die Nederlands studeerde. Derdejaars weliswaar, maar het vierde jaar was best met een beperkt aantal lesuren te combineren.
Leertouwer raakte drie jaar later op de Guido de Brès verzeild door een tip tijdens de trouwreceptie van zijn nicht. Bij het sollicitatiegesprek werd hij „stevig ondervraagd” op zijn theologische ligging. „De vredelievend ingestelde ds. Stelwagen brak het gesprek af toen hij het wel welletjes vond.”
De pioniers roemen de saamhorigheid onder het personeel en de „intense betrokkenheid” van de ouders in de begintijd. Burggraaf: „Ouderbijeenkomsten werden massaal bezocht. Er was dankbaarheid voor de mogelijkheid tot reformatorisch voortgezet onderwijs. In het algemeen christelijk onderwijs waren eind jaren 60 grote veranderingen in opvattingen. Die hingen samen met verschuivingen in de maatschappij en met name binnen de Gereformeerde Kerken. In leer en levensstijl.”
Trouwborst: „Ouders waren bang dat ze hun kinderen zouden kwijtraken door de invloed van de tijdgeest, die erop gericht was zekerheden op allerlei gebied ter discussie te stellen.”
Snelle groei
De school startte met vier brugklassen vwo/havo onder de naam Reformatorisch Atheneum en vroeg gelijk een havo-afdeling aan. Burggraaf: „Leraren moesten worden benoemd, meest in deeltijd, terwijl men voor de rest verbonden was aan een andere school. Er bleven moeilijk te vervullen vacatures. En zouden er voldoende leerlingen komen? Die onzekerheid verdween vlug: de school groeide veel sneller dan alle prognoses aangaven.”
Huisvesting was er aan de Katendrechtse Lagendijk. Trouwborst: „Het gebouw op zich had geen bijzondere sfeer, maar dat werd ruimschoots goedgemaakt door het enthousiasme van het gezelschap dat er werkzaam was: twaalf docenten (de rector en de conrector gaven ook les), een conciërge, een administratrice en een onderhoudsman. Soms bleek dat de leerlingen heel goed beseften dat ze deel uitmaakten van een bijzonder experiment.”
Burggraaf: „Alle personeelsleden zetten zich maximaal in. En binnen de kleine school kenden ze alle leerlingen. Zelf gaf ik godsdienst en studielessen. Het docentenbestand was jong, met één uitzondering: Dirk Jansz. Zwart voor muziek.”
Overbuurman
Trouwborst: „Vanwege de forse groei moesten we na een jaar verhuizen naar een school in de Overijsselsestraat. Het was een robuust gebouw met dikke muren en vrij kleine ramen, opgetrokken in de stijl van de Amsterdamse School. Veel leerlingen vonden het te donker en daardoor somber. Ik vond het een schoolgebouw met sfeer: vanuit de hal klom je via een prachtige, brede trap omhoog, waarna je in een majestueuze gang kwam. Daaraan grensden de lokalen.
We zaten aan een smalle straat in een echte volksbuurt. Tegenover de ingang van de school woonde een man die zich priester noemde, maar met zijn grijs-zwarte puntbaardje de uitdrukking had van een magiër. Als de pauze begon, ging het raampje in zijn voordeur open en keek hij of hij toehoorders had. En ja hoor, meestal waren er wel een paar nieuwsgierige leerlingen en kon hij zijn ‘wijsheden’ spuien. Na enige tijd zijn de gesprekjes op bevel van de directie gestopt.”
Geen paradijsje
Leertouwer: „Onvergetelijk was voor mij de eerste ontmoeting met het personeel en de leerlingen tijdens de jaaropening op 18 augustus 1973 aan het Mijnsherenplein. Ik kwam als hervormde jongen van de Veluwe (Barneveld), waar er nauwelijks samenwerking was tussen kerken in de gereformeerde gezindte. En die middag voelde ik me te midden van broeders en zusters van andere kerkelijke komaf opeens volledig thuis. De bijdrage van Burggraaf die middag handelde –voor mij toepasselijk– over het godsdienstonderwijs en het was voor een niet gering deel aan hem te danken dat godsdienst op deze school van meet af aan als een volwaardig vak werd beschouwd.”
Zonder veel ervaringen en begeleiding stond de jonge docent ineens een volle week voor leerlingen. „Als je al zou hebben gedacht dat een reformatorische school een paradijsje was, werd je daar snel van genezen. De eerste drie maanden zijn met name zwaar geweest. Soms had je het idee compleet te zijn mislukt. Burggraafs opmerking dat de meesten het moeten leren door vallen en opstaan, viel me opeens te binnen en gaf troost. En niet te vergeten de leergierige leerlingen; die waren er ook. Wat me van de begintijd ook is bijgebleven is de enorme passie waarmee je als docenten samenwerkte.”
Fusie
In 1972 fuseerde het atheneum met de Willem Lodewijkmavo in Rotterdam-Kralingen. Burggraaf: „Ds. A. Vergunst, die bij beide scholen in het bestuur zat, pleitte sterk voor fusie. Die verliep probleemloos. Zo ontstond een scholengemeenschap met de naam Guido de Brès.”
De 1600 leerlingen zaten over vijf gebouwen verspreid. „We stonden wel op het huisvestingsplan van het Rijk, maar de bekostiging werd uitgesteld. Er is toen een plan gemaakt om via eigen middelen een lening bij een bank te krijgen en nieuwbouw te plegen. Personeel en leerlingen zetten zich in voor een obligatieactie. Die bracht zo ongelooflijk veel op dat we konden starten. De staatssecretaris sprak zijn afkeuring uit. Na onze toelichting in Den Haag was het eind van het verhaal dat bekeken zou worden of we toch niet bekostigd konden worden. Daarover ontving ik op 14 december 1976 positief bericht, een uur na de geboorte van onze jongste dochter.”
Hoe kreeg de identiteit in het onderwijs gestalte?
Trouwborst: „Eigen lesmateriaal was er de eerste jaren niet. We bezonnen ons echter steeds meer op de vraag: Wie zijn we, als reformatorische school? Hoe kunnen we het doel van ons onderwijs realiseren? Daar werden inspirerende bijeenkomsten aan gewijd. Daarna kwam de bezinning in de vaksecties. Discussies over het vak Nederlands leidden tot dieper inzicht in het machtig mooie werk dat we dagelijks mochten doen: de leerlingen zó toerusten dat ze iets zouden kennen van de verwondering over de taal als gave van God. Dat kreeg veel aandacht. We vonden eigen leermateriaal noodzakelijk, dus we schreven allerlei boekjes.” Leertouwer: „Je lette niet op de tijd die dat kostte.”
Er was sprake van begeleide confrontatie met moderne literatuur, maar hoe ver moest de school daarin gaan? Trouwborst: „We belegden avonden waarop we daarover met ouders in gesprek gingen. We ontmoetten begrip, maar konden de bezorgdheid niet altijd helemaal wegnemen.”
Wat bleef u het meest bij uit uw Guidojaren?
Leertouwer: „Het sterven van collega’s –ook op jonge leeftijd– en (oud-)leerlingen. En als je zelf diepe crisissituaties meemaakt in je gezin, besef je wat een weldaad het is dat de school een gemeenschap is waarin wordt meegeleefd.
Mij bleef ook bij hoe eerlijk en ontwapenend jongeren kunnen reageren. Verder zit het bijzondere vaak in het gewone. Een gewone dagopening, waarin een psalm wordt gezongen, begeleid op een krakkemikkig orgeltje door een jongen uit de klas. Of een les die uitloopt op een gesprek van hart tot hart. Of een leerlinge die tegen de stroom in op een respectabele wijze voor haar overtuiging uitkomt. We deden het werk met veel gebrek. Maar ik heb het als een bijzonder voorrecht beschouwd dat ik zo lang op een reformatorische school mocht werken. Ik blijf het reformatorisch onderwijs hooghouden en kan het nog steeds niet goed hebben als er negatief over wordt gesproken.”
Trouwborst: „Ik denk aan de reacties als we een gedicht behandelden dat de leerlingen aansprak. Ook de contacten buiten de lessen om; soms per brief. Dan merkte ik dat literatuuronderwijs en het lezen vormende waarde hebben. Het gebeurde ook dat leerlingen zelf aan de slag gingen en met hun gedichten of verhalen bij me kwamen met de vraag of ik er eens naar wilde kijken.”
Bent u na uw pensioen nog bij de Guido betrokken gebleven?
Trouwborst: „Ik kwam voor de coronacrisis elk jaar nog een paar keer op school: voor de nieuwjaarsbijeenkomst, voor de literatuurdag en wanneer ik bijzitter ben tijdens de examens voor de boekenlijst. Als je aan het tafeltje naast de examinator zit, vallen opeens heel wat jaren weg en voel je je weer opgenomen in de schoolwereld.
Mooi hoe de school invulling geeft aan de relatie met de omgeving en de verantwoordelijkheid voor de stad, als ”zoutend zout”. Heel waardevol is ook de bezinning op de traditie waarin de school wil staan.”
Ook Leertouwer is bij mondelinge examens aanwezig. „Je moet ervoor uitkijken te denken dat vroeger alles beter was, maar ik was niet blij met de ontwikkeling sinds de jaren 90 waarmee –kort gezegd– niet het onderwijs maar de leerling centraal kwam te staan. Gelukkig is men daarop teruggekomen.”
Burggraaf: „De vrijheid van onderwijs is niet meer vanzelfsprekend en overheid en samenleving willen invloed op de inhoud van het onderwijs, onder meer vanuit de genderideologie. Dat schudt ons wakker na jaren waarin het bestaan van reformatorisch voortgezet onderwijs min of meer als vanzelfsprekend en onbedreigd werd gezien. En dat is een groot verschil met 1970, toen die vanzelfsprekendheid er ook niet was en velen het als een wonder zagen dat ons eigen onderwijs tot stand kon komen.”
Dit is het eerste deel in een tweeluik over 50 jaar Guido de Brès in Rotterdam, nu een locatie van het Wartburg College.