Verpleegkundige Berdien Coster weet zich geroepen naar Ethiopië
Het was geen avonturierszin die Berdien Coster in Ethiopië bracht. Ze weet zich door God geleid naar dit Afrikaanse land. Om liefdevolle zorg te bieden, collega’s daarin mee te nemen en tegelijk van hen te leren. „Het natuurlijke en het geestelijke zijn in Ethiopië sterk verweven.”
Het vinden van onderdak tijdens verlofperioden is voor Berdien Coster nooit een probleem. Ze kan altijd terecht bij haar moeder, die een royaal pand in het buitengebied tussen Staphorst en IJhorst bewoont. De hersteld hervormde verpleegkundige weet zich daar nog steeds kind aan huis, al ligt haar thuis nu in Ethiopië.
Wat bracht u ertoe om zes jaar geleden naar Afrika te verhuizen?
„Al heel lang voel ik me aangetrokken tot ontwikkelingswerk. Een avonturier ben ik niet, dus ik wilde wel een duidelijke roeping hebben. Tijdens mijn werk in het UMC Utrecht, waar ik het heel goed naar mijn zin had, vervaagde het ideaal. Ik was van plan de opleiding tot ic-verpleegkundige te gaan volgen, maar in die periode kwam ik tot geloof. Dat veranderde mijn perspectief. Naast mijn baan begon ik de opleiding godsdienst pastoraal werk aan de Christelijke Hogeschool Ede, daarna deed ik de tropencursus in het Havenziekenhuis in Rotterdam. Daar ontdekte ik hoeveel vrouwen elders in de wereld rond de bevalling overlijden, vanwege tekort aan goede medische zorg. Ik wilde graag bij de organisatie Medair werken, maar daar heb je tropenervaring voor nodig. Daarom solliciteerde ik op de vrijwilligersvacature voor een verpleegkundige in de Hidi Clinic in Ethiopië.”
Waarmee u uw mooie baan en al uw zekerheden opgaf.
„Dat kwam na het solliciteren sterk op me af. Wíl ik dit wel? Ik werd steeds onzekerder. Tot op een zondag in de kerk de tekst klonk: „Verkoop alles wat gij hebt en volg Mij na.” Verder weet ik niets meer van die preek, maar die woorden sloegen in. Op hetzelfde moment had ik rust, terwijl Ethiopië geen land was dat me trok. Ik zou het zelf niet hebben uitgezocht.
Het was voor mij geen vraag meer of ik zou worden aangenomen. In Hidi leerde ik Aberash Alemayehu kennen, een Ethiopische verpleegkundige. Die had van God een duidelijke visie gekregen voor het opzetten van een soortgelijke polikliniek in het dorp Denbi. Ze vroeg mij of ik dat samen met haar zou willen doen. Daarin heb ik bewilligd, waarna ik Amhaars ben gaan leren, de nationale taal. Overdag werkte ik als vrijwilliger op de verlosafdeling van een overheidsziekenhuis in Debre Zeit, een stad in de nabijheid van Denbi. Daar heb ik heel veel geleerd over het functioneren van de gezondheidszorg in Ethiopië.”
Hoe beleefde u de overgang vanuit een academisch centrum in Nederland?
„De cultuurschok had ik al gehad tijdens mijn hbo-v-opleiding, door een stage in Malawi. Daar leerde ik creatief te denken en te handelen: wonden verbinden met stukjes laken en latex handschoenen uitwassen om ze opnieuw te kunnen gebruiken. Op dat gebied kunnen wij veel van Afrikanen leren. Omgekeerd probeer ik hen bij te brengen dat het verstandig is om vooruit te denken en je aan de afgesproken regels te houden. Het kwam geregeld voor dat op de verloskamer nog niets gereed lag als een vrouw werd binnengebracht vanwege een problematische bevalling.”
Wat trok u in het werk in Denbi?
„Aberash en ik konden vanaf het begin heel goed met elkaar overweg en we hebben dezelfde visie op zorg. In Ethiopië is het niet ongebruikelijk dat patiënten worden geslagen of verwaarloosd, zeker als ze weinig financiële middelen hebben. In de Hidi Clini had Aberash ontdekt dat het ook totaal anders kan. Vanaf het begin was helder dat zij de manager van de kliniek in Denbi zou worden. Dat sprak me aan. Het levert vrijwel altijd problemen op als een westerling zijn werk na verloop van tijd moet overdragen aan iemand van de lokale bevolking. Je kunt veel beter vanaf het begin een lokale deskundige de leiding geven. Ik houd me in de kliniek vooral bezig met het verhogen en bewaken van het kwaliteitsniveau. We vullen elkaar heel goed aan.”
De start van de kliniek verliep tamelijk moeizaam.
„Dat kun je wel zeggen. Het stuk grond dat ons door de overheid was toegezegd, kwam maar niet los. Op een gegeven moment voelde ik me meer lobbyist bij overheidsinstanties dan verpleegkundige. In Afrika is het elke keer weer afwachten of de ambtenaar met wie je een afspraak hebt, er wel is. Zeker voor een Nederlander is dat lastig, al leerde ik er wel mee om te gaan. Anders houd je het niet vol. Nog belangrijker is dat ik kan terugvallen op de roeping die ik voor dit werk heb ervaren.
Omdat we niet verder kwamen, zijn we in 2016 van start gegaan op het terrein van de Maranatha Farm, een kippenbedrijf in Denbi. Eerst vanuit een zeecontainer, twee jaar later is naast de kippenschuur een polikliniek gebouwd met behulp van donateurs van Stichting Denbi. We begonnen samen, intussen telt het team dertien mensen en is de kliniek uitgebreid met een eenvoudig laboratorium en een apotheek. Sinds kort hebben we ook een arts in dienst, een man met veel medische kennis en inhoudelijke gedrevenheid. De kliniek valt onder de Maranatha Farm.”
Als tussenoplossing?
„Klopt. Waar we overigens wel enorm dankbaar voor zijn. We hebben al vier jaar zorg mogen bieden vanuit die locatie. Intussen is het beloofde stuk grond toch beschikbaar gekomen. Daar moet een basisziekenhuis voor Denbi en omgeving verrijzen, met zo’n honderd bedden. Primair gericht op verloskunde en de zorg voor moeder en kind. De bedoeling is dat de polikliniek opgaat in het ziekenhuis, dat als zelfstandige organiatie gaat functioneren.
Intussen heb ik een managementtraining gevolgd, omdat ik als projectmanager van Stichting Denbi ook verantwoordelijk ben voor projecten buiten de kliniek, waaronder een schooltje. Tijdens de hongersnood van 2016 hebben we in een moslimgebied in zuidelijk Ethiopië een waterproject en een voedselprogramma opgezet. We hebben daar nog steeds goede contacten. Het waterproject is inmiddels overgenomen door Woord en Daad.”
U werkt niet alleen nauw samen met Aberash Alemayehu, jullie wonen ook bij elkaar. Is dat niet bezwaarlijk?
„Tot nu toe gaat het prima. We delen de passie om mensen liefdevolle zorg te bieden, vanuit het hart, en de collega’s daarin mee te nemen. Nog belangrijker is de overeenstemming in het geloof. Deze vrouw had een prima functie in het bedrijfsleven kunnen hebben, maar ze weet dat dit haar roeping is.
Omdat ik als single naar Ethiopië ging, heb ik de Heere gevraagd of Hij me daar een goede vriendin wilde geven. Ik heb nooit vermoed dat mensen van twee totaal verschillende culturen zo verbonden kunnen raken. We hoeven geen enkel onderwerp te mijden en zijn heel eerlijk naar elkaar als ons iets dwars zit.”
Kerken jullie ook in dezelfde gemeente?
„In het begin wel, maar op een gegeven moment ging ik daar geestelijke voeding missen. Nu kerk ik in een kleine internationale gemeente in Debre Zeit. Sinds kort hebben we een eigen predikant, een Amerikaan die in Ethiopië is opgegroeid. Een man met een heel Bijbelse, evenwichtige prediking.”
Wat leerde het bestaan in Ethiopië u?
„Om in afhankelijkheid te leven. Zekerheden zijn er daar nauwelijks. Je weet ’s morgens niet of je die dag stroom en water zult hebben. Daardoor breng je ook de dagelijkse dingen veel meer bij God. Het natuurlijke en het geestelijke zijn in Ethiopië sterk verweven. Op zondag worden kerkdiensten gehouden, maar het openbare leven draait dan gewoon door. Daar staat tegenover dat Ethiopische christenen ook doordeweeks vaak naar de kerk gaan, of thuis met elkaar bidden. In het ziekenhuis wordt vrijuit gesproken over het Evangelie en bidden we met patiënten. Heel leerzaam en beschamend vind ik de vrijgevigheid, zelfs onder de armen. Wij delen van ons overschot, zij van hun gebrek.”
Hoe kijkt u met Ethiopische ogen naar het kerkelijk leven in Nederland?
„Door de contacten met christenen in andere landen, van strict baptists in Engeland tot pinkstergelovigen in Ethiopië, ben ik meer gaan letten op dat wat bindt. Bij sommige gewoonten voel ik me niet thuis, maar hetzelfde hebben buitenlandse christenen als ze een dienst in de hersteld hervormde gemeente van Staphorst bijwonen. Het volmaakte vind je op deze aarde niet.
Ik heb in de loop van de jaren geleerd om nergens met een vooroordeel naar de kerk te gaan, maar me onder de preek te zetten met het gebed tot God of Hij door die preek tot me wil spreken. Dan ontdek je dat je met mensen van totaal verschillende culturele en kerkelijke achtergronden verbonden kunt zijn aan dezelfde God. Daarin proef je al iets van hoe het straks zal zijn in de hemel.”