Mens & samenleving

Kort verhaal: Hemelbode

Flonkerende dauwdruppels schitteren in het spinnenweb als ik het raam open. Ik adem de frisse ochtendlucht diep in en laat mijn laatste slaap verdrijven. Beneden hoor ik Timo water tappen voor de koffie.

Gertrude Groot Wassink-Milort
2 January 2021 17:31
beeld iStock
beeld iStock

Ik draai me om en trek mijn sokken aan.

Ik loop even de kinderkamer binnen. Van John zie ik alleen de kuif. Rick mompelt wat en draait zich op z’n rug. Het ganglicht valt precies op de zachte welving van zijn kleine wipneus. Ik weerhoud me er met moeite van om zacht langs hun wangen te strijken met de binnenkant van mijn wijsvinger. Stel je voor dat ze wakker worden…

Heel zacht sluit ik de deur. Bij Anne ga ik niet naar binnen. Zij slaapt zo licht ’s morgens vroeg en ik heb geen zin in een mopperpartij.

De smalle houten trap vermijd ik en vederlicht loop ik de keuken in waar Timo de vaatwasser aan het uitruimen is. Ik wip de theedoek van zijn schouder. „Kom, laat mij maar even. Dan kun jij nog even een ochtendwandeling maken voor je straks weer de hele dag achter ’t scherm moet zitten.”

Plagend doet hij net of hij de theedoek terug wil pakken. „Ik was net zo lekker bezig met m’n grote hobby…” Hij grijpt me om mijn middel en duwt een kus in mijn nek.

Daarna vliegen mijn handen. Vaatwasser, tafel, met de vaatdoek van gister even snel de wc, broodtrommels van de kinderen vullen, een extra tussendoortje als verrassing erbij.

Zal ik nog even de was beetpakken? Even schieten mijn ogen open, de glimlach om mijn mond verkrampt. Nee… ik wil dit moment niet laten verstoren. Waarom dacht ik aan de was? Laat ik de voetstappen van de jongste kinderen horen op de trap. Of Anne binnen zien sloffen, direct haar mobiel pakken. Of Timo thuis laten komen van zijn ochtendwandeling, zijn haren onder de dauw die ik net in de ragfijne draden zag.

Maar het is te laat. De betovering is verbroken. Opnieuw open ik mijn ogen en staar naar het plafond. Een zachte kreun ontsnapt.

„Nooit meer…” fluister ik. En nog een keer: „Nooit meer. O God… help me toch.” Tranen komen er niet.

Ik zou niet zulke hersenspinsels meer moeten weven. Ze zijn te mooi. Het ochtendritueel was niet altijd zo’n feest. Zelfs niet met twee vlugge handen en een stevig paar voeten die niet weten wat het is om lang stil te zitten.

Met mijn ellebogen probeer ik een klein beetje te gaan verliggen en knip de lamp aan. Heel voorzichtig draai ik mijn gezicht naar het prikbord. Tussen de vele post zijn her en der nog randjes mintgroen te zien. Een kleurenexpert heeft gepoogd het hier een beetje huiselijk te maken met zachte natuurtinten. De voorkant van sommige kaarten begint krom te trekken. Lang kijk ik naar de tekening van Rick. ”U ben lief… en ik pieraat” staat er met wiebelletters naast het poppetje met een lapje voor het oog.

Zo’n kleine knul. Piraten, zeilschepen en kromzwaarden spreken tot zijn verbeelding. Vorige week heb ik plaatjes met hem gekeken in een biebboek over zeerovers. Zijn arm had hij onder mijn nek geschoven. Gemakkelijk lag het niet, maar wát een kostbaar moment was dat.

Opnieuw sluit ik mijn ogen en denk ik terug aan het warme jongenslijfje tegen me aan. John met z’n hand onder z’n kin tegen het bedhekje geleund, luisterde ademloos mee naar de roemruchte zeemansverhalen.

Voorlezen, ja dát wil nog wel. En knuffelen. En –al is het met gebroken stem– samen zingen. Laat mijn hart weer zingen. Uit de diepte, bid ik.

Een blik op de klok vertelt me dat het 9.05 uur is. Hardwerkend Nederland heeft in de file en aan de koffieautomaat gestaan. Toetsenborden van thuiswerkers rammelen en mailboxen draaien al weer overuren. De thuiszorg belt zo aan bij mevrouw De Rit aan de overkant van thuis en ook hier hoor ik de witte sneakers al over de gang haasten. Ik zal zo wel aan de beurt zijn. Werkeloos wachtend stel ik me Timo voor. Licht gebogen zit hij aan de keukentafel, z’n gezicht wit van het scherm. De wasmachine in de bijkeuken draait, de ontbijtboel staat slordig opgestapeld in de wasbak. Anne zit al in haar tweede lesuur. De jufs van de boys staan bij een geopende Bijbel voor de klas. En ik lig.

Mijn verstilde atmosfeer verandert in een wervelstorm als ze binnenkomt. „Goeiemorgen Jeanet!”

Het is Carin. Altijd accuraat en een tikje gereserveerd. Haar benen vliegen naar de verduisterende gordijnen. Grauw daglicht valt binnen. „Zo, dit is beter. Om 9 uur moet een mens niet meer in het donker liggen… We zijn laat, maar er zijn wat zieke collega’s.” Terwijl ze praat, hoor ik haar lopen naar de medicijnkar op de gang en ze komt eraan met mijn pillen. „En op de naburige afdeling is er een coronabesmetting bij gekomen, waardoor we ons helemaal moeten in- en uitpakken.”

Een warme golf van schrik komt vanuit mijn buik in me omhoog. Nee toch zeker… Dat heeft vast gevolgen voor de toch al zo beperkte bezoekregeling. En wat gebeurt er met mijn lichaam als het ook nog eens een gevecht zal moeten gaan leveren tegen sluipende indringers die het op mijn luchtwegen en afweersysteem voorzien hebben?

Carin merkt niet dat haar woorden me in verwarring brengen. „Het is vandaag grote schoonmaak… Je gaat onder de douche en intussen wordt je bed verschoond. Maar hier is eerst je ontbijt!”

Ze kijkt toe als ik het bed omhoog laat komen en met mijn rechterhand met moeite het bedtafeltje voor me schuif. Daarna zet ze het dienblad met twee volkoren boterhammen en een kop thee voor me neer.

„Ik kom zo terug.”

Langzaam kauw ik de vezels, koolhydraten en eiwitten fijn. Ik weersta de verleiding om de aandacht van het eten af te leiden en m’n appjes te gaan lezen. Aandachtig leven – dat heb ik de kinderen altijd voorgehouden, maar als je leven grauw en korrelig is, valt dat niet mee. Ik kijk opnieuw naar het prikbord en blijf weer haken bij ‘de pieraat’. De stroom kaarten is na drie maanden zo ongeveer opgedroogd. Dauwdruppeltjes, noemt buurvrouw De Rit ze. Ineens ben ik in haar kamer. Als een klein vogeltje zit ze in haar grote leunstoel, een lieve lach om haar smalle mond. Ze wijst naar de bloemenkaart op de schouw. Naast de kaart staat het zilveren fotolijstje. Ik kan het nooit laten om er even naar te kijken. Mevrouw de Rit als jong meisje. Dertien jaar, net van de lagere school. Dienstbode bij een rijke familie. „Het is toch niet te geloven dat er nog mensen zijn die aan mij denken. Zo’n kaart is voor mij een dauwdruppeltje.” Wat is ze blijmoedig na alles wat ze meegemaakt heeft.

De thee is nog niet half op als Carin terug is met de tillift. Ik laat het maar een beetje gebeuren, dat gesjor en getrek aan mijn willoze onderlichaam. De weg naar zelfstandigheid is nog onafzienbaar lang.

Huiverend kijk ik naar mijn witte bovenbenen terwijl Carin de kraan op temperatuur brengt. Onder dat vel bevindt zich een wondere wereld van aders, zenuwen, spieren en pezen. Ik vouw mijn arm over mijn borst.

„Heb je het koud?” vraagt Carin.

Voor ik antwoord gegeven heb, stroomt het water over mijn onderarm. „Dit voelt beter…”, zeg ik dan. Nu krijg ik de volle laag. Warmte over mijn hoofd, mijn rug, mijn buik. Opnieuw kijk ik naar mijn benen. Lichte blauwe slangetjes schemeren door het weefsel heen. Mijn hand maakt er een klein deukje in. Ik voel het dijbeen. Maar het antwoordt niet.

„Het gaat steeds beter hè?” vraagt Carin als ik me zelf onhandig droogwrijf. De badstof voelt zacht, ze hebben hier vast een droger. Ik zie haar ogen afdwalen als ze even werkeloos wacht met mijn ondergoed in haar handen.

„Je bed is weer fris! Vanavond lig je als een prinses…”, wijst ze, als ze mijn rolstoel de kamer uit duwt. Ik wend mijn blik af. De lakens doen pijn aan mijn ogen.

Het is deze ochtend een kort programma. Het werkschema is afwisselend en de therapeut stemt de zwaarte steeds goed af op mijn conditie. Vandaag een rustige dag, gister trainden we intensief.

„Nog bezoek te verwachten vandaag?” vraagt hij vanachter mijn rolstoel als hij me terugrijdt.

„Nee, Timo gaat vanmiddag met de kinderen naar een museum. Ik heb gezegd dat hij maar beter niet kan jagen om nog hier langs te rijden. En verder heb ik van niemand bericht gehad.”

Ik bedenk ineens dat ik de berichten op m’n telefoon nog niet eens geopend heb vanmorgen.

„Ik begreep van Carin dat er weer een corona-geval bijgekomen is op De Klimop?”

De therapeut knikt. „Inderdaad, ik hoop dat het onze deur voorbij gaat…”

„Mag ik naar mijn kamer?” vraag ik hem als hij me terug wil duwen naar de huiskamer.

„Natuurlijk! Wil je daar ook eten?”

„Ja, dat is goed…” Een dubbele boterham lukt me wel zelf.

Het bed grijnst me aan als ik de kamer binnenkom.

„Doe maar daar, voor het raam!” wijs ik de therapeut. Hij kijkt me met een lichte frons aan. „Was het teveel vanmorgen?”

„Ik ben wel moe ja. Morgen hopelijk een betere dag.”

„Laat het weten als je iets van ons nodig hebt!”

Ik knik. Hij bedoelt het goed. Maar door dat ons maakt hij scheiding. Tussen benen die lopen en benen die dat nooit meer doen zullen.

De eerste appjes van Timo en de kinderen komen binnen. Anne heeft een selfie gemaakt vanaf de bijrijdersstoel. Ik slik. Mijn plekje. De jongensogen stralen. Ze hebben er duidelijk zin in. Hun blijdschap is de mijne. Maar van mij smaakt hij zoetzuur.

Mijn oogleden sluiten zich. Even nog voel ik een lichte weerstand. „Je kielhaalt jezelf Jeanet… Stop ermee.” Maar dan loop ik hunkerend de andere wereld binnen waar het nog steeds nazomert en alles gewoon is.

Ik veeg snel de kruimels van de tafel en schiet dan mijn boots aan.

„Kom op, boys! We zijn laat…” John heeft zijn fiets al gepakt als Rick nog snel de Playmobilmannetjes verzet. „Hup, Rick, we gaan!”

Hij pakt z’n tas en als ik de deur dichttrek roep ik „Fijne dag!” naar Anne.

We genieten van het nog vroege zonnetje dat alles mooier maakt. Ik leg m’n hand tegen de schouders van Rick en help hem om het tempo erin te houden.

„De juf heeft beloofd dat we vandaag extra lang gaan knutselen”, vertelt hij glunderend. „Ik heb er zin in!”

„En wij gaan voetballen in de pauze”, roept John over z’n schouder. Ik kijk verschrikt naar zijn slingerende fiets, maar hij heeft hem alweer onder controle.

Op de terugweg geniet ik nog na van de vrolijke jongensstemmen. De vrije dinsdag ligt nog helemaal ongerept voor me. Wat zal ik doen? Het is lekker weer om in te tuin te werken. Ik kan ook alvast de bijbelkring voorbereiden. Of zal ik even bij ma langs fietsen?

Er schiet een onverwachte vogel uit de struik in de voortuin als ik erlangs rijd. De lavendel bloeit uitbundig. Ik parkeer m’n fiets in de garage, pak een schaar van Timo’s werkbank. Voordat ik de schaar in de dunne steeltjes zet, snuif ik de intense geur op. Mijn blik haakt aan het dekbed dat bij de buren uit het raam hangt.

In paniek open ik snel mijn ogen. Maar de stof wervelt al om me heen, wordt langer en slingert met de geur van lavendel om mijn benen. Ik val. Tree na tree. En dan eindeloos diep.

Omlaag. En nog dieper. Zwart. Niets.

Hoe lang ik zo zit weet ik niet eens. Pas als de deur langzaam opengaat, begin ik weer kleur te zien. Ik verwacht een zuster die de maaltijd komt brengen. En dat is ook zo.

„Ha Jeanet!”

Het is Willeke. Haar warme stem vult de kamer. „Ik begreep dat je op je kamer wilde eten. Wil het niet zo?” Bezorgd kijken haar ogen mij aan.

„Laat me maar even…” komt het benepen uit mijn mond, „… ik dacht aan het ongeluk.”

Ze blijft me zwijgend aankijken. Even raakt haar hand licht mijn schouder aan.

Ik voel de verbinding, we denken allebei aan een hoge steile trap en een vrouw met krachtige voeten. En aan klamvochtig beddengoed dat verstrikt en alles anders maakt.

„Ik begrijp het… Trek aan de bel als je me nodig heb! En kijk, hier heb je wat te lezen onder het eten.” Ze houdt een kaart met een wintertafereeltje omhoog. Post!

Onsamenhangende flarden schieten omhoog bij mijn gebed voor de maaltijd. „…en help me uit dit donkere dal… Amen.”

Voor ik aan de boterhammen begin, draai ik de kaart om. Ik probeer het schuine, onregelmatige handschrift te ontcijferen. Buurvrouw De Rit! Het moet haar heel wat moeite gekost hebben om dit op papier te krijgen.

„Lieve Jeanet, ik bid voor je. Je hebt het moeilijk maar vergeet niet wat je nog gegeven is…”

Ik kijk naar buiten en zie haar zitten. Een klein verschrompeld dametje. De huid van haar gevouwen handen vertelt haar verhaal: ze is door het leven gegroefd. Moeiteloos trek ik haar een lange donkere jurk aan met daaroverheen een witte schort met ruches langs de schouderbanden: dienstbode van licht en waarheid.

Vergeet niet wat je nog gegeven is. Zo leeft zij, elke nieuwe dag. Meer nog met haar daden dan met haar mond vertelt ze van Gods grootste geschenk aan deze donkere wereld. Een Geschenk dat het heden vult en de toekomst goud omlijst.

Een traan drupt langs mijn neus. Ik slik. Ik zal het niet vergeten, fluister ik zacht. Ik zou wel kunnen zingen. Verwonderd, bij een open hemel.

’s Avonds bellen ze. Eerst komt Rick. „We hebben zélf kaarsen gemaakt.” Ik aai op het scherm over z’n fijne krullen. Dan zie ik John. „En er was ook een tram, we zijn er heel vaak in gegaan. Er was ook een mevrouw met een rolstoel, toen dacht ik aan jou, mam. Ik wou dat je er ook bij was…”

Anne knikt over z’n schouder mee. Ze zijn me gegeven, denk ik. Timo’s bromstem zegt: „Ja, we misten je…”

„Ik jullie ook”, zeg ik. Dit moment van verbondenheid, dat is me gegeven, denk ik.

„Ik zie iets aan je”, zegt Timo als we samen nog even praten. „Iets blijs. Kwam er nog iemand op bezoek?”

„Ja…” antwoord ik. „Een engel.”

„In blinkende kleren?” vraagt Anne op de achtergrond. „Met een witte schort”, zeg ik.

„Maar die verbleekte in de grote glans van Gods Gave, waarheen ze me wees. Als jullie morgen hier zijn, zullen we er samen van zingen.”

Sing to me of Heaven, sing that song of peace

From the toils that bind me it will bring release

Burdens will be lifted that are pressing so

Showers of great blessing o’er my heart will flow.

Uit een hymne van Ada Powell / Benjamin Burke Beall

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer