Nieuwjaarsdrempel
Deuteronomium 8:2a
„En gij zult gedenken aan al de weg die u de Heere uw God deze veertig jaar in de woestijn geleid heeft.”
Komt, laat ons kort enige van die daden des Heeren nagaan, die de Heere aan dat volk in die veertig jaren in de woestijn gedaan heeft. De Heere had hen, nu bijna veertig jaar geleden, door tien zware wonderplagen uit Egypte verlost, uit het diensthuis van farao, uit hun zware verdrukking, en hen op een wonderlijke wijze door de afgrond der zee heengeleid, waarin hun vijanden allen verdronken. Deze wonderbare weg moesten zij gedenken, zoals de vrome zielen onder hen dat ook deden en daarover in verwondering uitriepen: „Ik zal de Heere zingen, want Hij is hoog verheven. Het paard en de ruiter heeft Hij in de zee geworpen. De Heere is mijn kracht en lied, en Hij is mij tot heil geweest. De Heere is een krijgsman: Heere is Zijn Naam” (Exodus 15:1-3). Meer dan eens gaf God hun water te drinken uit een steenrots, en voedde hun honger met brood uit de hemel, met brood dat zij en hun vaders niet gekend hadden, en waarvan de smaak was als honingkoeken en als de beste vochtigheid der olie. Aan dat wonderlijke brood en water mochten zij wel gedenken, en daarvoor de Heere prijzen, temeer omdat dat wonderlijke brood en water voor hen een afschaduwing waren van Christus en Zijn geestelijke weldaden, die door Hem zouden worden aangebracht (zie 1 Korinthe 10:14).
Wulfert Floor, oefenaar in Driebergen
(”Al de eenvoudige oefeningen”, 1913)