Bierbouwer Willem Hovy streed voor calvinistisch Amsterdam
Een rijke bierbrouwer die het werk van Kuyper en het calvinisme door dik en dun steunde. Een biografie over Willem Hovy laat een bijzonder mooi beeld zien van een belangrijke en bewogen tijdsperiode.
Hovy (1840-1915) was afkomstig uit het Amsterdamse patriarchaat, dat gewend was zich in te zetten voor het openbaar bestuur. Hij kreeg het warme geloof mee vanuit de kring van Réveil. Dat vertaalde zich vooral in de beoefening van de filantropie (liefdadigheid).
Hovy was volbloed filantroop, die bewogen was met de onderklasse. Een groot deel van de Amsterdamse bevolking leidde in de negentiende eeuw een zwaar leven: te weinig loon, te lange werkdagen en erbarmelijke leef- en woonomstandigheden. Epidemieën en chronische ziekten eisten hun tol.
Aangezien de overheid zich op afstand hield, leek filantropie de enige uitweg. Hovy was beslist niet tegen overheidsingrijpen in het sociaal domein, maar christelijk hulpbetoon en particulier initiatief moesten vooropstaan. Pas later in zijn leven leek Hovy er steeds meer van overtuigd te raken dat de hand van de overheid bij sociale wetgeving nodig was.
Keerpunt
Het jaar 1867 was het keerpunt in het leven van Hovy. Hij ontmoette Abraham Kuyper, die zich sterk maakte voor een democratisch gekozen kerkenraad in plaats van via een elitair kiesrecht. Het Réveil was een elitebeweging gebleven, maar Kuyper hoopte een brede protestantse volksbeweging te kunnen mobiliseren om politieke en maatschappelijke veranderingen tot stand te brengen.
Hovy, lid van het hervormde Amsterdamse kiescollege, deed een appel op Kuyper om een beroep naar Amsterdam aan te nemen en daar de strijd tegen het modernisme te beginnen. En dat gebeurde: Kuyper deed op 10 augustus 1870 intrede in de Nieuwe Kerk op de Dam.
De kersverse predikant trok volle kerken. Vaak zaten de banken al uren voor de dienst vol. Maar de strijd om het orthodoxe geloof liep vast. Hovy, die in 1873 tot ouderling werd benoemd, en Kuyper trokken in 1873 naar het Duitse Herrnhut om op adem te komen. Eenmaal hersteld van zijn overspannenheid besloot Kuyper in 1874 voor de politiek te kiezen en vertrok hij naar Den Haag.
Maar de kerk in de hoofdstad groeide ondertussen wel. In 1885, 15 jaar na Kuypers komst, was het aantal hervormden met ongeveer 30 procent gestegen en het aantal hervormde kerkgangers meer dan verdubbeld.
Hovy dacht in de geest van Kuyer over de kerk. Hij had niets met de volkskerkgedachte. Dat zal volgens auteur Van der Woude, historicus aan de Vrije Universiteit, vermoedelijk te maken hebben gehad met zijn Hernhutse achtergrond en de waardering van deze broederschap voor een kleine kerkgemeenschap met innerlijk sterk overtuigde leden.
Hovy stortte zich enthousiast op de reformatie van de Nederlandse Hervormde Kerk, maar raakte daarna hoe langer hoe meer teleurgesteld door de tegenwerking, ook van orthodoxe zijde. Hij leed er psychisch en fysiek onder. Hovy heeft nooit de breuk, die in 1880 leidde tot de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Doleantie), betreurd.
Politiek
Van der Woude beschrijft uitvoerig hoe Hovy actief was voor het christelijk onderwijs (plaatselijk en landelijk lid van de Unie ”Een School met den Bijbel”) en raadslid van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) voor de gemeente Amsterdam. Bijna achttien jaar behield Hovy zijn zetel.
Hovy weerde zich stevig in discussies over het ambtsgebed, de bevordering van de zondagsrust en het tegengaan van zedelijke verwildering. Het raadswerk kostte hem veel tijd, naast al zijn andere nevenactiviteiten op het terrein van de filantropie.
Hovy had vele vrienden in het buitenland. Hij sprak tamelijk vloeiend de bekende Europese talen en zijn huis was vaak een plek voor buitenlandse gasten. Wat zijn bierbrouwerij De Gekroonde Valk betreft kon hij blindelings op zijn zakenpartner John Schwartz vertrouwen.
Hovy en Kuyper waren bekwame politici, die een snaar bij hun achterban raakten. Van der Woude: „Ze stonden ergens voor en straalden dat uit. Uiteraard was het charisma van Kuyper stukken groter – en dat ontging Hovy beslist niet. Hij was backbencher, en hij was daar tevreden mee.” Hovy en Kuyper waren in die zin moderne politici dat zij, evenals de opkomende sociaaldemocraten, beseften dat de oude liberaal-conservatieve elite haar tijd had gehad.
Vrije Universiteit
Hovy hield zich ook bezig met het hoger onderwijs. Samen met Kuyper richtte hij de Vrije Universiteit in Amsterdam op, waarvoor Hovy gelijk maar een flink bedrag doneerde. Hij betaalde later zelfs regelmatig hoogleraren uit eigen zak. Op 20 oktober 1880 opende de Vrije Universiteit haar deuren. Drie dagen lang waren er bijeenkomsten georganiseerd, met een officieel samenzijn in de Nieuwe Kerk als slot.
Hovy ontving als president-directeur de ruim zeshonderd gasten, las de notulen van de stichtingsvergadering en de koninklijke goedkeuring voor en introduceerde de vijf benoemde hoogleraren. Daarop beklom Kuyper de preekstoel en hield zijn beroemde openingsrede ”Souvereiniteit in eigen kring”, een pleidooi voor een pluriforme natie, waarin verschillende geloven, identiteiten en ideologieën, ondanks alle verschillen, toch een gemeenschap konden vormen.
Hovy was de volgzame luitenant van veldheer Kuyper, schrijft Van der Woude, al kon hij de leider niet in alles volgen en waren er tijden van spanning. Hovy had bijvoorbeeld grote moeite met de democratisering van het politieke stelsel en met de populistische neigingen van Kuyper, waarin de ARP naar zijn mening te gewillig meeging. Hij bleef echter loyaal, ook in geval van de perikelen rond het conflict tussen Kuyper en De Savornin Lohman aan de VU. Dat conflict raakte hem diep, maar de universiteit de rug toekeren deed hij nooit.
Ontgoocheld
De eerste helft van de jaren negentig van de negentiende eeuw waren voor Hovy jaren van ontgoocheling. Hoewel hij voor honderd procent achter de Doleantie stond, was het toch teleurstellend hoe klein de groep was die Kuyper was gevolgd. Het idee van herkerstening van de samenleving was daarmee vervlogen.
Maar de brede blik van Hovy bleef. Evenals verschillende familieleden spande hij zich met veel ijver in voor de Nederlandse Gereformeerde Zendingsvereeniging van zijn oom Carl Schwartz. Vele jaren was hij lid van het bestuur van de Zendingsvereniging, eerst als secretaris en later als voorzitter. De zending was populair in de negentiende eeuw en vele verenigingen en genootschappen werden met dat doel opgericht. Terwijl de tegenstellingen in de vaderlandse kerken steeds meer toenamen, was de zending een onomstreden bezigheid die verschillen overbrugde.
Het leven en werk van Hovy is met deze biografie terecht vereeuwigd. Het boek geeft tegelijk een boeiend beeld van kerk, politiek en samenleving in de negentiende eeuw. Hovy wist dat zijn plaats op het tweede plan lag, zo schrijft Van der Woude. Als „waterputter en houthakker”, om in oudtestamentische woorden te spreken, wilde hij zich nuttig maken. Dat doet geen afbreuk aan zijn betekenis. In het Koninkrijk van God bestaat geen rangorde en mogen alle gaven aangewend worden voor dat Rijk. Dat is in het bijzonder gebleken in het leven van Hovy.
Boekgegevens
Brouwer naast God. Willem Hovy (1840-1915), Rolf van der Woude; uitg. Boom; 429 blz.; € 34,50;
Gek, niet ziek? Lucas Lindeboom, Abraham Kuyper en de stichting van gereformeerde ziekenhuizen in Nederland (1880-1940), Hittjo Kruyswijk; uitg. Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden); 198 blz.; € 17,50.