Opinie

Archeologen verdeeld over Jozua 6

Archeologen zijn verdeeld over Jozua 6. Was de stad Jericho al een ruïne vóór de belegering door Jozua?

Prof. dr. M. J. Paul
29 November 2019 14:08Gewijzigd op 17 November 2020 06:55
Uit de opgravingen blijkt dat Jericho door een zware brand verwoest werd (Jozua 6:24). beeld Sapienza Universita di Roma
Uit de opgravingen blijkt dat Jericho door een zware brand verwoest werd (Jozua 6:24). beeld Sapienza Universita di Roma

In de jaren 1952-’58 leidde de archeologe Kathleen Kenyon opgravingen in Jericho. Zij meende dat de Egyptenaren rond 1550 voor Christus de stad verwoest hebben. Daarna bleef een klein stadje over, zonder muur. Tijdens de intocht van Jozua (volgens haar in de 13e eeuw) bestond er geen ommuurde stad Jericho meer. Het verhaal in Jozua 6 kan daarom niet historisch zijn en zal vooral bedoeld zijn om symbolisch aan te geven dat God de Israëlieten hielp bij de verovering van Kanaän.

Wat moeten we met deze visie? De archeoloog Bryant Wood publiceerde in 1990 een artikel met andere conclusies. Kenyon fundeerde haar mening vooral op het ontbreken van tweekleurig aardewerk uit Cyprus, dat kenmerkend is voor de periode 1550-1400 voor Christus. Wood merkte op dat het in Jericho ontbrekende aardewerk elders voorkwam in grote steden aan belangrijke handelswegen. Jericho was een kleine stad, ver van de belangrijke routes. Kenyon verrichtte opgravingen in een arme stadswijk en vond slechts resten van eenvoudige huizen. Dat is een reden te meer waarom daar geen luxe aardewerk was. Bovendien baseerde Kenyon haar conclusies op een opgraving die slechts een oppervlakte had van circa 60 vierkante meter. Wood ontdekte verder dat in vroegere opgravingen in een ander stadsdeel wel het luxe aardewerk uit Cyprus gevonden was.

Een aanwijzing voor het bestaan van een versterkte stad Jericho na 1550 was de vondst van Egyptische scarabeeën (amuletten) met de namen erop van Egyptische farao’s. De laatste van de reeks is een scarabee met de naam van farao Amenhotep III (14e eeuw). Op grond van deze gegevens moet de uitleg van Kenyon herzien worden. Wood bepleit een datering van de intocht in Jericho rond 1400 voor Christus.

Evenals de vroegere opgraver Garstang neemt Wood aan dat bewoningslaag IV van Jericho verwoest is in de tijd van Jozua. Als dit juist is, zijn er opmerkelijke overeenkomsten tussen de gedane vondsten en Jozua 2-6. Jericho was blijkbaar omringd door twee muren. Beneden aan de helling is tijdens de Midden-Bronstijd een zware vestingmuur van ongehouwen stenen gebouwd. Bovenaan de rand van de heuvel stond een muur van gebakken stenen. Aan de voet daarvan lag een plateau met huizen erop. Rachab bewoonde een huis dat op de muur stond, dat wil zeggen: aan de voet van de bovenste stadsmuur; de achterkant van haar huis was tegen de lagergelegen vestingmuur gebouwd (Jozua 2:15).

Onderaan de vestingmuur van ongehouwen stenen werden grote aantallen gebakken stenen gevonden (afkomstig van de verdwenen stadsmuur) die bijna tot aan de bovenkant van de vestingmuur reikten. Na het gejuich van Israël stortte de stadsmuur in en veel stenen vielen naar beneden over de vestingmuur heen, die op bepaalde plaatsen ook instortte, zodat de Israëlieten naar boven konden klimmen (6:20).

Uit de opgravingen blijkt dat Jericho door een zware brand verwoest werd (6:24). Er zijn vaten gevonden met grote hoeveelheden verbrand graan erin. Het was gebruikelijk een stad in te nemen door haar uit te hongeren door een beleg. In een veroverde stad werd daarom nauwelijks voedsel meer aangetroffen. Dat er veel graan in voorraad was, wijst erop dat de inname van de stad plaatsvond kort na de graanoogst (in april). Toen de Israëlieten de Jordaan overstaken, was het oogsttijd (3:15), zodat men van toen af van de oogst kon leven. Nadat de Israëlieten het Pascha hadden gevierd met broden van de opbrengst van het land en de oogst overal binnengehaald was, vielen ze Jericho aan (5:11-12). Ze mochten niets meenemen uit de stad, ook het graan niet.

De archeologie verduidelijkt veel zaken uit de Bijbel, maar we moeten hierin heel zorgvuldig zijn. Na de vroegere twijfels aan de historiciteit van Jozua 6 slaat de balans nu weer door naar acceptatie. Dat God het wonder verrichtte, overstijgt het archeologische onderzoek en blijft een geloofszaak.

De auteur doceert Oude Testament aan de ETF in Leuven en de CHE in Ede en is eindredacteur Studiebijbel Oude Testament. Weerwoord gaat in op vragen over het christelijk geloof.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer