Elisabeth van de Palts, beschermster van nieuwe filosofie en religie
Tijdens de zeventiende eeuw vormde Anna Maria van Schurman het ”achtste wereldwonder”. Ze was erg geleerd. Zo kende ze al op jonge leeftijd allerlei talen en stond ze met geleerden in contact. Maar ze was ook een vrome vrouw, die viel voor bijzondere vroomheid.
Jan van de Kamp
Er was destijds in het noorden nóg een wonder dat op het gebied van filosofie en religie nieuwe wegen ging. Nieuwe kennis probeerde ze met het verstand te verkrijgen; haar geloof beleefde ze niet zozeer in de kerk, maar in een huisgemeente. Portret van Elisabeth van de Palts, die op 26 december 1618, nu 400 jaar geleden, in Heidelberg werd geboren.
Haar vader was Friedrich V, keurvorst van de Palts en koning van Bohemen. In 1620 verloor hij beide rijken. De ”winterkoning” –slechts één winter was hij koning geweest– moest met zijn gezin in ballingschap in de Nederlanden.
Een warm gezinsleven was er voor Elisabeth niet bij. Ze verbleef eerst acht jaar in Berlijn en Krossen bij haar grootmoeder. Daarna mocht ze naar Holland komen, maar niet naar Den Haag, waar haar ouders woonden, maar naar Leiden. Daar werd ze opgevoed en onderwezen door privéleraren en -leraressen. Haar vader had zich weer in de strijd begeven en kwam om in 1632. Eén van haar broers verdronk, een ander werd gevangengenomen op het slagveld. Vorsten en veldheren dongen om haar hand, maar tevergeefs. Ondertussen had Elisabeth zich in allerlei vakgebieden bekwaamd. Haar zusjes vergeleken haar met de oude filosofen en noemden haar: ”de Griekse”. Elisabeth raakte bevriend met Van Schurman uit Utrecht. Met negentien jaar las ze de werken van een Fransman, René Descartes, die in Holland verblijft.
Nieuwe filosofie
Descartes was de grondlegger van de ‘nieuwe filosofie’. Hij is bekend vanwege zijn lijfspreuk ”ik denk, dus ik ben” (”cogito ergo sum”). Het verstand was voor Descartes het belangrijkste vermogen van de mens en de basis om vaste kennis te verwerven. Elisabeth kwam in contact met Descartes, bezocht hem vaak en schreef hem vele brieven, over de verhouding van lichaam en ziel, over de passies en over politiek filosofie. In 1644 droeg de filosoof zijn hoofdwerk, ”Principia philosophiae” (”De uitgangspunten van de filosofie”) aan haar op. Hij schreef dat Elisabeth de enige was die zowel zijn wiskundige als filosofische publicaties begreep. Uit de correspondentie tussen de twee blijkt dat Elisabeth geen slaafse volgeling van Descartes was, maar kritische vragen stelde. Daar deed de filosoof zijn voordeel mee.
Eindelijk een zetel
Bij Elisabeth thuis en met haar familie ging het ondertussen niet goed. Een broer werd rooms-katholiek, Elisabeth kreeg ruzie met haar moeder en haar oom, de Engelse koning, werd in 1649 onthoofd. De prinses werd ernstig ziek. Bij dat alles was ze in naam prinses, maar had ze geen landgoed of gebied dat ze bestuurt. Ze trok van het ene hof van een familielid naar een ander. Rond 1650 liet ze haar oog vallen op het zogenaamde ”Frauenstift Herford”. Dit was een kloosterachtig complex dat na de reformatie een religieuze gemeenschap voor vrouwen was gebleven. Het werd bestuurd door een abdis die geen verantwoording aan de vorst van het gebied was verschuldigd, maar aan het Duitse rijk.
De stad Herford werd in 1652 door Elisabeths neef Friedrich Wilhelm van Brandenburg in zijn territorium ingelijfd. Hij was het die het in 1661 eindelijk voor elkaar kreeg dat zijn nichtje adjunct-abdis werd en in 1667 abdis. Ze bestuurde het klooster, maar had ook huizen binnen de stad. Met het stadsbestuur –dat toch al niet blij was met de inlijving bij Brandenburg– zou Elisabeth heel wat te stellen krijgen. De oorzaak daarvoor was een andere –nu diepreligieuze– Fransman, Jean de Labadie.
Nieuwe religie
De Labadie was eerst Jezuïet, maar werd gereformeerd predikant. Eerst in Genève, daarna –via een broer van Anna Maria van Schurman– in de Waalse kerk in Middelburg. Hij wilde de kerk hervormen, maar deed dat rigoureus. Vanwege diverse conflicten werd hij in 1668 uit zijn ambt ontheven. Hij raakte er steeds meer van overtuigd dat de gemeente uit louter wedergeborenen dient te bestaan. Anna Maria en anderen sloten zich bij hem aan en vormden een huisgemeente, eerst te Amsterdam.
Toen daar onrust ontstond, schreef Anna Maria naar Elisabeth of ze bij haar in Herford welkom waren. Het antwoord was een volmondig ja. Hoe valt dat te rijmen: het verstandelijke van Descartes en het geestelijke van De Labadie? Misschien is de overeenkomst gelegen in het feit dat het beiden om de geest en niet zozeer om materie en het uiterlijke ging.
Begin november 1670 arriveerden de labadisten in Herford en ze werden ondergebracht in de huizen van Elisabeth in de stad. De magistraat protesteerde, maar de abdis beriep zich op haar zelfstandigheid. Het protest zwol echter aan –De Labadie zou een ketter zijn– en bereikte het hof van Elisabeths neef in Berlijn. Die stelde een commissie van onderzoek in. Ondertussen hadden de labadisten in Herford het zwaar te verduren: ze mochten niets kopen in de winkels, geen water putten en werden met modder bekogeld.
De commissie rapporteerde in april 1671. De uitkomst van de Berlijnse politici en dominees was verrassend mild. Zeker, De Labadie was te mystiek, hij moest stoppen met het houden van gezelschappen, naar de kerk gaan en de gemeenschap van goederen moest opgeheven worden. Maar niemand stelde vervolging voor, hooguit een debat tussen De Labadie en de theologen uit het gebied.
In opspraak
In mei bezochten Elisabeths zus Sophie met haar gevolg de labadisten. Een vrouwelijke aanhanger van De Labadie spuwde een meisje in het gezicht bij wie het haar te verleidelijk zat en zei dat niemand een ware christen kon zijn die niet De Labadie volgde. Met de leider zelf had het gezelschap ook een ontmoeting. Hij hield een preek over Matth. 6:24: „Gij kunt niet God dienen en den mammon.” De boodschap was duidelijk.
De dagen van de labadisten in Herford waren echter geteld. Door een aantal gebeurtenissen raakten ze in opspraak. Een avondmaalsviering mondde uit in dansen en het geven van de ”heilige kus” en de verplichting tot celibaat werd opgeheven toen een labadist een zuster bezwangerd had. Toen De Labadie en zijn rechterhand beweerden dat wat zij zeiden klakkeloos aanvaard diende worden, scheidden velen zich af. Ondertussen had het hoogste gerechtshof in het rijk bepaald dat Elisabeth de labadisten moest verbannen; ze waren gevaarlijke ketters. De abdis was dat niet van plan, positief als ze was ten aanzien van De Labadie. Uiteindelijk was het ook niet nodig. Toen de Franse koning oprukte in Duitsland, pakte De Labadie –bang als hij was voor zijn voormalige heer– in juni 1672 de biezen.
Elisabeth bleef alleen achter, maar de geest van De Labadie bleef hangen in Herford. Twee jaar later schreef haar zus Sophie aan een broer dat Elisabeth „helemaal wedergeboren is, ze praat alleen over wedergeboorte.” Gelet op de manier waarop ze in 1679 omging met een beroep dat ze op de Nederlander Jacobus Koelman uitbracht, lijkt het erop dat ze in geloofszaken gematigder was geworden. Een jaar later, in 1680, overleed Elisabeth.
Beroep ds. Koelman
In 1679 beriep Elisabeth Jacobus Koelman –die in 1674 als gereformeerd predikant was te Sluis afgezet– tot hofpredikant te Herford. Koelman nam dat aan. Toen Elisabeth hoorde dat Koelman weigerde om op feestdagen te preken en om het Avondmaalsformulier te gebruiken, was haar dat te gortig. Ze trok het beroep in.
Onduidelijke passages in Descartes’ boek
Elisabeth vindt enkele dingen onduidelijk in Descartes’ boek over de passies. Ze schrijft:
„Daardoor [door andere aangelegenheden, JvdK] heb ik tot op heden niet kunnen profiteren van de mogelijkheid die u mij hebt gegeven om u de onduidelijkheden voor te leggen die ik, met mijn domheid, in uw Verhandeling over de passies heb aangetroffen, al zijn het er niet veel; men zou immers elke ontvankelijkheid moeten ontberen om niet te begrijpen dat de manier waarop u de passies ordent, definieert en onderscheidt, gevoegd tenslotte bij het stuk dat over de moraal handelt, alles te boven gaat wat ooit over dit onderwerp is gezegd.
Maar omdat het natuurwetenschappelijke gedeelte voor ondeskundigen niet zo helder is, zie ik niet goed hoe men kan weten door welke bewegingen van het bloed de vijf elementaire passies worden veroorzaakt, want zo’n passie is nooit alleen. Liefde bijvoorbeeld gaat altijd gepaard met verlangen en vreugde, of met verlangen en droefheid, en naarmate de liefde groeit worden ook die andere passies sterker (…) Hoe is het dan mogelijk het verschil in polsslag en in de vertering van het vlees alsook andere lichamelijke veranderingen op te merken waarmee de aard van die bewegingen kan worden ontdekt? Bovendien is de aard van de bewegingen waarvan u bij elk van die passies melding maakt, per temperament niet hetzelfde: zo zorgt het mijne ervoor dat droefheid me altijd mijn eetlust ontneemt, ook al vertoont die droefheid geen spoortje van haat en wordt ze bijvoorbeeld veroorzaakt door de dood van een vriend. (…)
Brief van 26 april 1646 in: ”Briefwisseling”, René Descartes en Elisabeth van de Palts, Amsterdam, 2000.