Ieder moet integer zijn: ook politicus die de ander onder vuur neemt
Politici die collega’s graag aanvallen op hun integriteit, mogen hun eigen onkreukbaarheid ook weleens onder de loep nemen. Tip: maak iemand niet verdacht op basis van vage suggesties.
Maatschappelijke en politieke normen verschuiven. Toen in de jaren tachtig van de vorige eeuw staatssecretaris Van Zeil (Economische Zaken) diverse malen in opspraak raakte –omdat hij bijvoorbeeld onbetaald zijn huis liet opknappen door een woningbouwvereniging waarvan hij commissaris was–, had dat geen politieke gevolgen. Zijn baas, premier Lubbers, noemde hem vergoelijkend een „kleine krabbelaar”. Daarmee was de kous wel zo’n beetje af.
Ruim drie decennia later ging het er rond VVD-Kamerlid Verheijen anders aan toe. De parlementariër zag zich begin 2015 genoodzaakt op te stappen vanwege publiciteit over zijn declaratiegedrag als Limburgs gedeputeerde. Nee, de wet had hij niet overtreden, maar het declareren van flessen wijn van 127 euro per stuk paste niet meer in het integriteitskader van de VVD.
Overdreven, die zaak-Verheijen? Opgeklopt en uit het lood getrokken? Daarvan heeft de kwestie zeker iets weg. Toch kunnen we in zijn algemeenheid niet zeggen dat ophef en publieke debatten over integriteitskwesties van politici alleen maar nutteloze tijdverspilling zijn.
Beslist niet. Juist omdat de publieke moraal zich ontwikkelt, zijn openbare gedachtenwisselingen over wat voor bestuurders of politici toelaatbaar is, op zichzelf bezien zinvol. Zo herijken we als samenleving onze normen en houden we elkaar scherp.
Niet dat we het na een dergelijk debat dan exact weten. Want het blijft een zoektocht waar precies de grenzen liggen. Politici als Rutte en Aboutaleb hebben het probleem voor zichzelf opgelost: zij declareren helemaal niets meer. Maar is dát nu wat we als samenleving wensen? Dat politici om elk risico te vermijden de meest radicale oplossing kiezen en daarmee weer een nieuwe norm creëren voor anderen?
Twee dingen zouden al enorm helpen om een beter klimaat te scheppen rond integriteitsvragen. De eerste is als politici geen suggestieve opmerkingen meer zouden maken over integriteitsschendingen van hun tegenstanders wanneer zij daar geen keihard bewijs voor hebben. Jawel, voormalig D66-leider Pechtold heeft naïef gehandeld door geen melding te maken van het penthouse dat hij van een Canadese oud-diplomaat cadeau kreeg. Dom! Maar blijf dat als politieke tegenstander nu niet steeds herhalen. Want voor de gedachte dat dit geschenk Pechtold in zijn politieke handelen feitelijk beïnvloed heeft, bestaat geen enkel bewijs.
Aanbeveling twee. Laten politici en journalisten in hun woordkeus helder en precies blijven. Voorbeeld: spreek niet over „bijbanen” van Eerste Kamerleden. Van die term gaat al meteen de suggestie uit dat hier iets niet deugt. Maar senatoren hébben geen nevenfuncties. Zij zíjn burgemeester, directeur van een patiëntenvereniging of hoogleraar. En hun „bijbaan” is Eerste Kamerlid.
Dit combineren van functies is in Nederland niet laakbaar, maar behoort tot de wijze waarop we ons tweekamerstelsel georganiseerd hebben. Dát moeten politici en de pers aan burgers uitleggen. En niet door foutieve terminologieën het wantrouwen van het volk voeden.