Gods heilsplan
Psalm 139:16b
„En al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.”
De grote Bouwmeester had Zijn werk voltooid, Maar Zijn kunstwerk zou niet altijd blijven. Het paradijs werd verwoest. Het ging verloren door de zonde van Adam, die als een heer gesteld was over het geschapene. Het aardrijk zou doornen en distels voortbrengen. In het zweet zijns aanschijns zou de mens zijn brood eten. De schone aarde zou eenmaal veranderd worden.
Eenmaal zullen er nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zijn. Daar is geen zonde meer, daar zal eeuwige gerechtigheid wonen. Eér nog iets begon te leven, éér nog iets van het geschapene er was, was daar de Eeuwige – die God is van eeuwigheid tot in eeuwigheid. Bij Hem, de Heere, Jehovah, de Drieënige God, zijn duizend jaren als één dag en is één dag als duizend jaren. In de stilte der eeuwigheid lag al het geschapene vóór Hem. Het wachtte op Zijn woord: „daar zij”, en het was er. Adam en al zijn nakomelingen lagen voor Hem, verdoemelijk en verloren, in de macht van de hel en de dood. Zij waren niet in staat om zich uit die poel van jammer en ellende te verlossen. Toen, voordat er nog iets begon te leven, maakte God de Vader met Zijn Zoon het ontwerp van een ander gebouw, een nieuwe schepping.
Ds. Pieter Los, predikant te Leiden
(”Een oude Pelgrim”, 1910)