Gezond leven is goed, leven door de Geest beter
Op allerlei manieren gaat het in onze maatschappij over het goede leven. Maar wat is dat? Is gezond leven het goede leven? Of is er nog een beter leven?
Gezondheid is een groot goed. Dat zal wel niemand ontkennen. Ook onze gezondheid is een gave van God. In dat licht is het ook alleszins loffelijk om goed voor ons lichaam te zorgen. Het is zelfs een roeping. Een mens is immers, met ziel én lichaam, geschapen voor de eeuwigheid. Het treft altijd weer dat zondag 1 de belijdenis van de enige troost inzet met het diepe getuigenis „dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben…” Met lichaam en ziel. In die volgorde.
Wij mensen zijn geschapen met lichaam en ziel, én het heil in Christus strekt zich ook uit tot lichaam en ziel! Dat is een belangrijk en heilzaam accent tegenover de onderwaardering van het lichamelijke leven waarvan ook in onze traditie meer dan eens sprake is geweest. Niet alleen Plato duidde het lichaam aan als „de kerker van de ziel.” Niemand minder dan Calvijn noemt meer dan eens het lichaam een „kerker” of een „gevangenis.” Dat daarmee op zijn minst de deur op een kier staat naar de onderwaardering van het lichaam, spreekt voor zich.
Echter, in onze tijd is sprake van een ongezonde aandacht voor onze lichamelijke wijze van bestaan. Het gaat voor menigeen vooral of zelfs uitsluitend om mooi, gezond, fit en vitaal zijn. En het mag wat kosten ook. Inzet en inspanning die je voor de gezondheid van de ziel nog niet zo vaak tegenkomt, zijn hier meer regel dan uitzondering. We kunnen gerust spreken van een lichamelijkheidscultus en een gezondheidscultuur. En verraadt dat geen afplatting van de wijze van bestaan? Als vooral het uiterlijke en het zichtbare en het tijdelijke ertoe doen?
Binnenwereldlijk
Het valt te vrezen dat veel aandacht besteed wordt aan lichamelijk welzijn –in termen van voeding, fitheid, uiterlijk en gezondheid– en weinig aan het geestelijk welzijn in de brede zin van het woord. Terwijl ook met het oog op dat laatste je ‘voeding’ er nogal toe doet.
Wat nemen we geestelijk gesproken tot ons? En: zijn we dan net zo nauwgezet en oplettend als wanneer het over koolhydraten en e-nummers gaat? Bovendien: ook geestelijke vitaliteit heeft alles te maken met het oefenen van het geestelijk leven. Leggen we ons dáár ook op toe? Al was het maar om ons te wapenen tegen alle ongezonde afleiding.
Met andere woorden: laten we eens vragen naar de geestelijke achtergrond van de gesignaleerde gezondheidscultus. Zou het kunnen zijn dat de geweldige nadruk op onze lichamelijke en dus tijdelijke wijze van bestaan een teken is van een wel heel ‘binnenwereldlijk’ leven? Een leven in de trant van ”Hier beneden is het wél!” of op zijn minst ”Hier beneden is het vooral!” Kan de grote aandacht voor ons lichamelijk welzijn –ongezonde aandacht dus– ook een vorm van wereldgelijkvormigheid zijn?
Gaat het niet om het leven in de gemeenschap met Christus, met het oog op Zijn Koninkrijk? Het leven in Hem is immers het leven naar Gods bedoeling? Net zoals op de dag dat Hij Zijn rijk volmaken zal pas werkelijk het vólle leven aanbreekt! Is dat leven met Hem, leven in het licht van de eeuwigheid, niet van zo veel meerder waarde? En brengt dat ook niet meerdere waarden mee, voor lichaam én ziel?
Soms citeren we met een bepaalde vrome romantiek de woorden van Calvijn, dat hij verteerd mocht worden als hij maar van nut was voor het Evangelie. Intussen echter vinden we ze in werkelijkheid vooral riskant. Het gaat immers al snel ten koste van je gezondheid. Wat hem betreft telde dat niet, mits het ten bate kwam van het Koninkrijk Gods.
Ik meen verder dat we uitdrukkingen zoals die van Calvijn over het lichaam als een „kerker” pas recht verstaan en recht doen als we ze in dat licht bezien. Als hij het heeft over het lichaam als een gevangenis, dan is dat misschien niet zozeer een blijk van onderwaardering van het lichamelijke leven, maar veelmeer een belijdenis van de hoogste waardering van het eeuwige leven!
Tabernakel
De hervormer was diep doordrongen van het goede van Gods schepping, maar niet minder van de ontluistering vanwege de zonde. Ons lichaam is ontadeld, vernederd en instrument in de dienst van de zonde. En in dit leven komt het dat niet geheel te boven. Integendeel. Het lichaam heeft de status van tabernakel; ons leven is tentleven. Ons lichaam is een bouwvallige hut die al bezig is te vervallen zolang het bestaat. Het is onderworpen aan zwakheden, schande en schade. En daarom is christenleven een leven van uitzien, te weten naar de dag dat dit sterfelijke onsterfelijkheid zal aandoen. En daarom kan ons leven niet opgaan in het koesteren van onze lichamelijke wijze van zijn zoals die nu is.
Niet alleen ons tijdelijk leven krijgt in dit licht een andere glans, ook ons tijdelijk lijden. Buiten het licht en het zicht van Christus’ rijk glanst dat niet. Echter voor wie het eeuwige leven leeft –hier en nu– is het lijden behalve tot verdriet en pijn ook ten beste. Namelijk als het te meer aan Hem verbindt. Als in het leed en door het leed –geheiligd door de Geest van Christus– het leven uit Hem meer gestalte krijgt. Dan is heil veel meer dan heling, al omvat het dat zeker. Vandaar: gezond leven is goed, leven door de Geest beter.