Integriteit op de werkplek
Sinds ongeveer een jaar leggen accountants in Nederland verplicht een eed af, net als onder anderen artsen, rechters, notarissen en bankiers dat gewoon zijn te doen.
Na enkele indringende affaires in binnen- en buitenland, waaruit bleek dat enig gesjoemel de accountancy helaas niet vreemd was, is de beroepseed een van de maatregelen waarmee de sector zichzelf wil hervormen om daarmee het vertrouwen van de buitenwereld te herwinnen.
Accountants spreken onder meer uit dat zij zich in de uitoefening van hun beroep laten leiden „door fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid.”
Dat ethiek en moraal in de sector volop in de belangstelling staan, is zonder meer toe te juichen. Met hun verplichte controle van bedrijfsinformatie vervullen accountants immers een belangrijke maatschappelijke taak. Van hen wordt veel verwacht. Daarover is in het verleden wellicht weleens te gemakkelijk gedacht, zeker in de jaren waarin grote expansie, flitsende kantoren en snelle groei leidend waren.
Omdat christelijke identiteit niet garant staat voor een hoge moraal, staan ook kantoren uit de achterban van deze krant voor de vraag hoe ze die moraal hoog kunnen houden bij hun werknemers die, net als hun klanten, van nature tot alle kwaad geneigd zijn. Twee reformatorische accountants deden hierover zaterdag hun verhaal. Hierin kwam onder meer de worsteling naar voren tussen enerzijds als medewerkers van een kantoor vertrouwen te hebben in elkaar en anderzijds het volle besef als mens geneigd te zijn tot alle kwaad.
Integriteit is immers iets wat een mens van nature niet meer leveren kan. Elke christen die in waarheid een blik naar binnen heeft mogen slaan, zal beamen dat het hart een onreine bron is van wanbedrijven, van zelfzucht in plaats van liefde tot God en onze naaste.
Zo bezien kan het dagelijks werk niet anders dan een voortdurende worsteling zijn, niet alleen voor accountants maar voor eenieder op zijn of haar werkplek.
Dat besef is doorgaans iets van de binnenkamer. Het zou opmerkelijk zijn als op de website van bijvoorbeeld het Reformatorisch Dagblad vermeld zou staan: „Hier werken alleen maar zondaren. Alles wat wij hier doen, is verkeerd. Als er iets goed gaat, ligt dat niet aan ons, maar is dat genade.”
Hoe dwaas dat misschien ook klinken mag in de oren van gevallen mensen, juist het niets van onszelf maar álles van Hem te verwachten, kan voor God zijn als reukwerk voor Zijn aangezicht.
Daarom prangt de vraag, niet slechts voor accountants maar voor iedereen die arbeiden mag in zijn of haar goddelijk beroep: hoe zien wij onszelf? Uit en van onszelf zijn we niet integer, niet objectief, niet vakbekwaam, onzorgvuldig en niet te vertrouwen. Het is genade als zo’n zondaar dan leren mag desondanks, om Christus’ wil, integer te zijn in de ogen van Hem Die Zichzelven een lam ten brandoffer heeft voorzien.
Hoofdredactie