Groen & duurzaamheid

Leegstaande boerderijen, sloop of iets heel anders?

Op het platteland is een nog niet zo zichtbaar maar ingrijpend proces aan de gang. De komende jaren komen veel boerderijen, stallen en schuren leeg te staan. Betekent dat gestage verpaupering? Sloop? Of een omwenteling naar nieuwe bedrijvigheid?

Ria Kraa
29 November 2017 19:10Gewijzigd op 17 November 2020 02:55
beeld iStock
beeld iStock

Over die vragen worden donderdag twee congressen gehouden: ”Het verhaal van de VAB” in Veenhuizen en ”Gebruik de boerderij!” in Zutphen. De eerste bijeenkomst laat zien dat er al heel wat geslaagde initiatieven zijn; de tweede benadrukt dat er ook nog heel wat ogen geopend moeten worden.

Vrijkomende agrarische bebouwing: professionals spreken de mondvol niet eens meer uit en hebben het kortweg over de VAB. Maar breed bekend is die term nog niet. „We merken dat het probleem nog niet echt leeft bij veel overheden”, zegt Marije Zeevenhooven, die bij de Stichting DBF in Heerenveen projectleider is van Kenniscentrum Herbestemming Noord.

Donderdag belegt DBF (dat bestaand vastgoed ontwikkelt ter versterking van de lokale leefbaarheid en economie) in Veenhuizen een bijeenkomst met verhalen uit de praktijk: mensen komen vertellen over de moeilijkheden en uitdagingen bij het omvormen van een boerderij tot iets nieuws. „Met dat congres willen we bewustzijn vergroten. Het probleem is veel groter dan wat je op Funda ziet. Wij zitten vaak aan tafel met agrarische ondernemers, en die zeggen dan dat ze over vijf of tien jaar willen stoppen. Gemeenten hebben dat vaak niet goed in beeld.”

Aan de andere kant weten mensen die plannen hebben met vrijkomende agrarische gebouwen lang niet altijd meteen de weg te vinden naar de juiste instanties. „Wij willen een aanspreekpunt zijn voor vragen over alle aspecten die bij herbestemming aan de orde komen, zoals financiering en bestemmingswijzigingen.”

De samenkomst in Veenhuizen is voor DBF „een soort nulmeting”, een soort kennismaking van betrokken partijen. Maar ook een inventarisatie van problemen en het ontwikkelen van ideeën. „Wij willen proberen er een groter project van te maken, en ik verwacht dat we volgend jaar een soort taskforce formeren van verschillende partijen.” Vervolgens is het afwachten of, en zo ja hoe zo’n club het thema verder aanpakt, de breedte in of de diepte in. „Een database aanleggen bijvoorbeeld. Of vijf praktijkvoorbeelden monitoren om daarvan te leren – alles kan.”

In Zutphen is donderdag ditzelfde VAB een thema op een symposium over agrarisch erfgoed. En ook daar staat vooral het aanjagen van het gesprek op de agenda. Daartoe zal de organisator, de Stichting Agrarisch Erfgoed Nederland, op het symposium een manifest presenteren. „Dat was in eerste instantie vooral bedoeld voor de politiek, maar we zijn er steeds meer van doordrongen geraakt dat het ook een manifest is voor onszelf”, zegt planoloog Huub Hooiveld, bestuurslid van Agrarisch Erfgoed Nederland. „Wijzelf moeten net zo goed anders leren kijken naar erfgoed. We hebben altijd voornamelijk naar het object gekeken, naar het belang om een mooi gebouw te behouden, soms ook het verhaal of de geschiedenis erachter.”

Verbinding

„We kijken nu breder: die boerderij heeft ook een relatie met de omgeving. En dan gaat het niet alleen om het erf, maar ook om het landschap en het dorp of de stad verderop. Boerderijen zijn een onderdeel van de samenleving – of zouden dat moeten zijn. Je ziet gelukkig dat ook steeds meer boeren het contact met de samenleving zoeken. Als je er zo naar kijkt en het lukt je een verbinding tot stand te brengen, wordt het een heel ander verhaal. Dan ontstaan er mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen en dan wordt het behoud ook niet meer zo ingewikkeld.”

Het manifest is ontstaan nadat er bij de stichting een nieuw bestuur aantrad dat het eerste jaar, samen met de vijftien aangesloten regionale stichtingen, vooral heeft geïnventariseerd wat de stand van zaken nu eigenlijk zo’n beetje is. „We hebben het afgelopen jaar in diverse regio’s in het land verschillende thema’s bij de kop gehad. Dat heeft ons wel duidelijk gemaakt dat agrarisch erfgoed in de ene streek iets heel anders betekent dan in de andere. In Utrecht spraken we bijvoorbeeld vooral over de problemen die gepaard gaan bij de overdracht van boerderijen aan de volgende generatie. Hoe behoud je dan de bestaande liefde en het jarenlang geinvesteerde geld in onderhoud, soms restauratie, van een karakteristieke boerderij? Hoe zorg je dat een nieuwe generatie daar het belang van inziet en er plezier aan kan beleven, en hoe maakt je dat betaalbaar?”

In Noord-Holland speelden heel andere prioriteiten. „Daar ging het over de vraag of je nieuwe functies kunt bedenken voor agrarisch erfgoed, en in die provincie is dat lastig. Geen van de kenmerkende stolpboerderijen is nog in bedrijf als boerderij, en een heel aantal ervan staat op instorten. In de regio rond Amsterdam gaat het nog wel, daar worden die boerderijen wel opgekocht en voor een paar miljoen verbouwd, maar verderop, in de kop van Noord-Holland, is dat veel lastiger betaalbaar.”

In Zeeland speelden weer andere factoren. „Daar ging ons gesprek vooral over hoe boerderijen kunnen fungeren als motor van gebiedsontwikkeling. Want in die contreien wordt daar heel veel aan gedaan: havens worden ontwikkeld, nieuwe natuurgebieden ingericht, de recreatie langs de kust groeit explosief, maar erfgoed speelt in de planvorming nauwelijks een rol. Hoe kan dat? Hoe zorgen we dat dat wel gebeurt?”

Hooiveld heeft er vertrouwen in dat de plattelandsgebouwen die leegkomen, en die nu vaak als probleem worden gezien, meer benaderd worden als kans. „Als ik droom, zie ik voor me hoe het in de steden is gegaan met oude industriepanden. Dat waren voorheen echt problemen in de stad. En die zijn nu in veel gevallen omgetoverd in hippe plekken waar veel mensen komen of die kunstenaars tot grote bloei brengen.”

Zie de Verkadefabriek in Den Bosch, het Westergasterrein in Amsterdam, de Philipscomplexen in Eindhoven. Het zijn stuk voor stuk drukbezochte verzamelplaatsen van cultuur en bedrijvigheid. „Waarom zou zoiets niet op het platteland kunnen? Zouden we van leegkomende boerenbedrijven geen broedplaatsen van nieuwe bedrijvigheid kunnen maken die je niet meer kwijt wilt?”

Het begint al wel te komen, ziet hij. De provincie Overijssel hield een 24 uur durende ideeënmarathon voor een leegstaande boerderij in Stegeren. Wie met het beste idee kwam, mocht de boerderij twee jaar lang gratis gebruiken, inclusief gas, water en elektra. Een ludieke manier om aandacht te genereren voor het snel groeiende probleem van leegstand op het platteland, verklaarde gedeputeerde Monique van Haaf.

Overijssel verwacht dat de komende jaren een derde van de boeren in de provincie stopt zonder een opvolger. Concreet zou dat betekenen dat er tot 2030 een stuk of 3000 boerderijen leeg komen te staan. Die kun je allemaal slopen, maar dat is duur en leidt tot verschraling van het platteland. Wil het buitengebied leefbaar en aantrekkelijk blijven, dan moeten er in hoog tempo nieuwe bestemmingen worden bedacht en verwezenlijkt.

In dit experiment kreeg de Enschedese Kitty Vos de sleutels van de boerderij. Ze gaat er De Oase runnen, een bedrijf dat logeer- en dagopvang biedt, met professionele begeleiding, voor naasten van mensen met kanker die lijden aan depressies en burn-out. Prima idee, vond de provincie: levensvatbaar genoeg om na twee jaar zelfstandig voort te kunnen en dat de gebouwen op het erf goed zal benutten.

Innovatieboerderij

Dat soort ideeën is de Stichting Agrarisch Erfgoed Nederland gretig aan het verzamelen, zegt Huub Hooiveld. „Die beginnen er steeds meer te komen. Zo is er in het Westerkwartier in Groningen het initiatief van de innovatieboerderij.” Hij doelt op de Gebiedscoöperatie Westerkwartier, die van een oude, al jaren leegstaande boerderij midden in de nieuwbouwwijk Oostergast in Zuidhorn haar hoofdkwartier maakt (in het voorhuis), terwijl de oude schuur is gesloopt en wordt vervangen door nieuwbouw die broedplaats moet worden voor de leden, startende bedrijfjes, activiteiten en werk voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en allerlei vormen van onderwijs buiten de schoolmuren. Deze kant gaat het onvermijdelijk op met steeds meer gebouwen op het platteland, is Hooivelds overtuiging.

Gelukkig maar, want de cijfers liegen er niet om. Onderzoeksinstituut Alterra kwam in 2014 met het geruchtmakende rapport ”Vrijkomende agrarische bebouwing in het landelijk gebied”. Het concludeerde dat er een stille maar revolutionaire ontwikkeling gaande is: over niet al te lange tijd zijn er meer burgers dan boeren in het buitengebied. Het zette de cijfers op een rij: in 2012 telde Nederland nog 64.000 agrarische bedrijven exclusief glastuinbouw, en dat waren er al 22.000 minder dan bij de eeuwwisseling.

Tot 2030 zullen nog eens tussen de 16.000 en de 24.000 agrarische bedrijven stoppen. Een groot deel van de landerijen zal worden overgenomen door andere boeren, maar niet alles. En zeker niet alle gebouwen. Die worden deels gesloopt, al dan niet met een rood-voor-rood-regeling die de meeste provincies hebben (iemand mag nieuwbouw plegen op voorwaarde van sloop van iets anders), maar voor andere gebouwen worden wellicht andersoortige bedrijvigheden bedacht. „De stelling dat het platteland van de boer moet blijven, is echt niet meer haalbaar”, zegt Hooiveld.

Verschijnselen zoals bedrijfsbeëindiging en bevolkingskrimp zijn niet te keren – je moet hoe dan ook meebewegen. En door daar zo breed mogelijk over te praten, kun je er wellicht voor zorgen dat dit zo min mogelijk de leefbaarheid schaadt. Of juist andersom: de leefbaarheid een impuls geeft. „En hoe die nieuwe invulling van het platteland zich dan verhoudt tot de bestaande agrarische bedrijvigheid, dat is het debat dat de komende jaren gevoerd gaat worden.”

Niet verschuilen

Rond grote steden is het denken en spreken over deze kwestie al volop gaande, signaleert Hooiveld. „Er is meer openheid van boeren jegens nieuwe ontwikkelingen en meer oog voor alternatief gebruik van agrarisch erfgoed. Dat zal in ‘hardcore’ landbouwgebieden wat moeilijker zijn en langzamer gaan. Maar ook daar zullen boeren steeds meer beseffen dat nieuwe buren met andersoortige activiteiten hen meer helpen dan erven met leegstaande gebouwen die langzaam verkrotten.”

Voorop staat dat mensen zich niet moeten verschuilen achter regelingen en bestemmingsplannen. „Als je daarmee begint, sta je direct met 0–1 achter. Wees niet te bang om te experimenteren; er mag ook heus wel wat mislukken. Je kunt van alles in een boerderij stoppen. Is het een mislukking, dan lukt het volgende initiatief wellicht wel. Gewoon doorgaan met proberen. Want je kunt een boerderij maar één keer slopen.”

Veel ideeën blijven lang op de plank liggen en zijn vooralsnog vingeroefeningen. Architectenbureau ONIX uit Groningen verzamelde vorig jaar een reeks deelnemers aan een concept ”Nieuwe buren, nieuwe erven, nieuwe oogsten”. In eenvoudige woon- of werkkubussen op erven zouden statushouders en start-ups zich snel en in vrijheid kunnen ontwikkelen. Het idee won een prijs van de Rijksbouwmeester, er kwam een website (nieuweerven.nu), maar de concrete uitwerking laat nog op zich wachten. Zo zal het voorlopig misschien blijven, maar die ontwikkeling van ideeën is nodig om elkaar te leren kennen en om vrij te leren denken. Elke transitie gaat met experimenten en proeven gepaard die niet allemaal tot wasdom komen, of in elk geval niet meteen.

Hooiveld: „Er is maar één zekerheid: morgen is niet hetzelfde als gisteren.” Kijk nog maar eens naar wat cijfers. Uit het al eerder aangehaalde rapport van Alterra: de geschatte hoeveelheid vrijkomende agrarische bebouwing bedraagt tussen nu en 2030 bij elkaar zo’n 24 miljoen vierkante meter oppervlak aan bedrijfsgebouwen. Acht miljoen vierkante meter daarvan heeft een woonfunctie, de rest betreft stallen of andere bijgebouwen.

Schaalvergroting

Het gaat vooral hard in een paar regio’s in Gelderland, Overijssel, Oost-Brabant en Noord-Limburg, de Noordoostpolder en de zuidwesthoek van Friesland. En het zijn vaak ‘moeilijke’ gebouwen die vrijkomen: ongeveer de helft van de vrijkomende bebouwing is gebouwd tussen 1970 en 2000: een tijdperk waarin niet duurzaamheid of esthetische schoonheid vooropstond, of zelfs maar karakteristieke regionale elementen, maar rationalisatie en schaalvergroting. Probeer daar maar eens iets moois van te maken. Een pittige klus, maar het zijn de feiten waarmee we het moeten doen. „Verandering is de enige constante factor”, zegt Hooiveld. „En de toekomst begint met de wil om het erover te hebben met elkaar.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer