Zijn hoge inflatiecijfers uit de tijd?
Centrale banken hebben de afgelopen tijd met grof geschut geprobeerd de inflatie aan te wakkeren. Maar echt lukken wil dat tot dusver niet. Behoort het fenomeen van almaar stijgende prijzen misschien even tot het verleden?
Af en toe menen sommige economen een fundamentele verandering te signaleren binnen de wereld van geld en goed, een breuk in traditionele patronen. Zo was er aan het eind van de vorige eeuw de discussie of de ICT-revolutie mogelijk zou zorgen voor een onafgebroken welvaartsgroei, voor het einde van de conjunctuurgolven, de voortdurende afwisseling van ups en downs. Na de bankencrisis en de daarmee samenhangende zware recessie rees de vraag of die groei wellicht blijvend op een lager peil zou uitkomen of dat we rekening moesten houden met een soort permanente stagnatie. Vandaag de dag trekt de ontwikkeling van de inflatie de aandacht.
Bij de invoering van de euro en de oprichting van de Europese Centrale Bank (ECB) werd prijsstabiliteit, het doel waarop het monetaire beleid gericht dient te zijn, gedefinieerd als een jaarlijkse inflatie op middellange termijn van onder de 2 procent. In 2003 volgde een aanpassing en kreeg het afwenden van deflatie meer accent. „Onder, maar dicht bij de 2 procent”, luidde de nieuwe taakomschrijving die de raad van bestuur in Frankfurt zichzelf oplegde en die nog altijd fungeert als leidraad voor zijn handelen.
Sinds 2013 voldoet het tempo van de geldontwaarding in het geheel van de eurozone niet aan deze norm. Met name tussen eind 2014 en halverwege 2016 schommelde het in de buurt van de 0 procent of soms zelfs onder die grens. Het gevaar van deflatie, een lange periode van prijsdalingen, met het risico dat consumenten hun bestedingen uitstellen, lag op de loer.
Enorme bedragen hebben president Mario Draghi en zijn medebestuurders er inmiddels tegenaan gegooid om de inflatie te laten terugkeren naar het streefniveau. Zij hebben op ongekende schaal geld gecreëerd –en dat gaat nog even door– om de bedrijvigheid een impuls te verschaffen en langs die weg de prijzen aan te jagen. In maart 2015 startten zij, in navolging van wat de collega’s van de Fed in de VS hadden gedaan, met het massaal opkopen van obligaties, eerst maandelijks voor 60 miljard euro, toen voor 80 miljard en nu, vanaf april, weer voor 60 miljard. In januari 2018 begint het afbouwen van dit programma. Dan gaat het naar 30 miljard en dat duurt zeker tot en met volgend jaar september.
We hebben ondertussen volop groei in het eurogebied, de rente is historisch laag en dan ook nog die agressieve stimuleringsoperatie. Bij die omstandigheden past een pittige inflatie, zou je denken. Echter, niets daarvan. De prognose van de ECB: 1,5 procent dit jaar, 1,2 in 2018 en 1,5 in 2019. Wel dus weg van de 0, maar niet dicht bij de 2. In de VS trekt de inflatie ook niet echt aan.
Zijn hogere percentages definitief, of voor langere tijd, uit de mode? Er bestaan best argumenten voor die veronderstelling. Zo veroorzaakt de globalisering een verhevigde concurrentie, vergemakkelijkt internet prijsvergelijking, verkeren olielanden niet langer in de positie om hun klanten de duimschroeven aan te draaien, boeten vakbonden in aan macht om stevige loonsverhogingen af te dwingen. Allemaal factoren die een opwaartse lijn van de prijzen temperen.
Een lage inflatie is prettig voor de koopkracht, maar vervelend voor burgers, bedrijven en overheden met schulden. Bij een waardevermindering van 2 procent daalt in reële termen die last veel sneller dan bij een percentage van om en nabij de 0 procent.
Of er sprake is van een structurele wijziging, zal de toekomst leren. De meningen zijn, zoals vaak onder economen, verdeeld. Hoe dan ook, als de centrale bank er niet in slaagt de inflatie op het gewenste niveau te brengen, heeft het geen zin miljarden euro’s in de economie te (blijven) pompen. De ruime geldpolitiek op dit moment en in de voorbije jaren leidt dan niet tot duurdere goederen en diensten, maar tot overgewaardeerde aandelen en huizen. Je hoort niet voor niets steeds vaker de waarschuwing voor bubbels op die markten. En als die knappen, kan dat zomaar de volgende crisis inluiden.