SDOK-directeur André van Grol: geestelijk gerijpt door levensleed
Het directeurschap van het Van Lodenstein College in Amersfoort verwisselde André van Grol voor het leiden van de SDOK. Omdat hij zich intens verbonden voelt met lijdende christenen, zeker sinds hij uit ervaring weet van levensleed. „Het aardsgerichte is er bij mij wat af.”
Posters in het Gorinchemse kantoor van Stichting de Ondergrondse Kerk roepen bezoekers op vervolgde christenen te gedenken. „Dat doet ook wat met je eigen geloofsleven”, weet algemeen directeur André van Grol uit ervaring.
De confrontatie met leed begon door zijn werk in Albanië. Nog veel ingrijpender was het overlijden van Griëtte, zijn eerste vrouw. „In de periode erna heb ik meer dan eens uitgeroepen: „God, waar bent U?” Toch is het lijden van een christen niet bodemloos. God is erbij, al ervaar je dat niet altijd. Hetzelfde zie ik bij vervolgde christenen die ik ontmoet. Hun getuigenis bemoedigt me.”
Wat leert u uit deze contacten?
„Dat onze welvaart en al onze voorzieningen een belangrijke hindernis kunnen zijn voor het bouwen op God alleen. Bij een lichamelijke klacht gaan we vaak direct naar de huisarts, zonder eerst te bidden. Dat ontbreken van gebed zegt iets over onze wijze van leven.”
Bent u door het contact met vervolgde christenen de reformatorische christenheid anders gaan zien?
„Ik heb er nog meer oog voor gekregen hoe sterk juist onze kring gehecht is aan geld en goed. Daardoor zijn we in het algemeen te weinig bezig met de bron van ons bestaan. Waartoe zijn we op deze aarde?”
Wat bracht u ertoe om een comfortabel bestaan als docent bewegingsonderwijs op de Pieter Zandt scholengemeenschap te verwisselen voor de misère van Albanië?
„Griëtte en ik hadden al jong het verlangen in de dienst van God te mogen leven. Daardoor raakte ik als vrijwilliger betrokken bij het werk van Kom over en help. Toen de vraag kwam of we bereid waren naar Albanië te gaan, als coördinator van de humanitaire hulpverlening, hoefden we niet lang na te denken. Dat werk sloot ook aan bij mijn karakter. Ik ben in zekere zin een avonturier. Dat zie ik bij veel zendings- en ontwikkelingswerkers. Vaak zijn het mensen met een bepaald profiel: gedreven, idealistisch en niet snel van slag. Ik denk dat God gebruikmaakt van deze karaktereigenschappen, al zijn die niet noodzakelijk. Het belangrijkst is dat je je geroepen weet.”
Albanië zakte in 1997 weg in volslagen anarchie. Hoe hebt u dat beleefd?
„Op een gegeven moment liep vrijwel iedereen met wapens rond. Toen KOEH me liet weten dat ik echt moest vertrekken, vond ik dat gigantisch lastig. Ik voelde me Albanees met de Albanezen. Hoe kon ik de mensen met wie ik werkte, die vrienden waren geworden, in de steek laten?”
Angst had u niet zozeer?
„Nee, ik ben niet bang uitgevallen. Nog belangrijker is dat we ons echt gedragen wisten door God. Dat betekent niet dat je je verstand op nul kunt zetten. We hoorden dat de gevangenissen door de gevangenen zelf werden opengebroken. Slagschepen in de baai voor Sarande, het dorp waar we woonden, begonnen te schieten. Toen was het voor mij vanzelfsprekend dat mijn vrouw en kinderen naar het Griekse eiland Corfu gingen. De stap om hen te volgen vond ik moeilijker, al was het terecht dat KOEH me na verloop van tijd daartoe de opdracht gaf. Ik had het gevoel dat ik de leden van de kleine gemeente die was ontstaan in de steek liet. Vanuit Corfu bleef ik ons adoptieprogramma runnen. Na drie maanden zijn evangelist Jasper Otte en ik op en neer gaan reizen, tot we met onze gezinnen terug konden keren naar Albanië.”
Hoe lastig was het om na vijf jaar de draad in Nederland weer op te pakken?
„Vooral de eerste twee jaren waren pittig. Daarna voeg je je weer in de Nederlandse samenleving. Daar zie ik ook het waardevolle van, maar het vuurtje bleef wel in mij branden. Dat hebben ze op het Van Lodenstein College in Amersfoort, waar ik een baan vond, goed gemerkt, door de schoolprojecten die ik hielp opzetten. Onder meer voor een eigen kerkgebouw voor de gemeente van Sarande, waar iedere zondag twee diensten worden gehouden.”
Was het een bewuste keus om na Albanië een baan binnen de reformatorische zuil te zoeken?
„Ik had goede herinneringen aan mijn tijd op de Pieter Zandt. Bovendien hadden we als gezin na die heftige jaren behoefte aan rust. Ik kon op het Van Lodenstein College aan de slag als docent bewegingsonderwijs, Griëtte op de Fruytier scholengemeenschap in Apeldoorn als docente beeldende vorming. Daar genoten we allebei met volle teugen van. Het was veilig en bekend. Al snel werd ik teammanager, daarna kreeg ik het verzoek locatiemanager te worden. Die functie heb ik met genoegen uitgeoefend. Ik weet dat de Van Lodenstein in Amersfoort bekendstaat als zeer behoudend, maar de mensen met wie ik omging, hadden een brede blik. Het was mijn inzet om de focus van de school zo mogelijk nog wat te verbreden, mede door mijn ervaring in Oost-Europa. Daar ben ik veel meer gaan denken vanuit de wereldwijde kerk. Tegelijk ben ik me er altijd bewust van geweest dat de school ten diepste van de ouders is. Als die bepaalde regels verwachten, respecteer ik dat, ook als ik ze zelf minder relevant vind.”
Eind 2008 werd uw eerste vrouw onverwachts zeer ernstig ziek. Hoe kijkt u op die periode terug?
„Als God het niet had voorkomen, was ik geknakt. Griëtte was niet alleen mijn vrouw, maar ook mijn maatje. We hadden een bijzonder huwelijk en deden alles samen. In Albanië zijn we nog sterker naar elkaar toe gegroeid, ook geestelijk. Griëtte mocht weten dat ze een kind van de Heere was, maar tijdens haar ziekte verdween op een gegeven moment het gevoelige besef daarvan. Soms maakte ze me wakker en vroeg ze me voor haar te bidden. Dan bad ik om geestelijk uitzicht, maar ook om genezing. Ik geloof dat God wonderen kan doen en ook werkelijk doet. In Albanië heb ik er de bewijzen van gezien.”
Wat doet het als het wonder in je eigen leven uitblijft?
„Daar wist ik aanvankelijk geen weg mee. Na de voor Griëtte zo moeilijke februari-maand kwam er bij ons beiden berusting. Ze is nog geopereerd in een Duitse kliniek, met uitzicht op de bergen. Vlak voor de operatie las ik met haar Psalm 121: „Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal.” Helaas heeft de operatie haar leven maar weinig verlengd. Op 12 mei 2009 is ze overleden.”
En stond u er alleen voor met vijf kinderen.
„De eerste twee jaar was het echt overleven, ondanks alle hulp die vanuit de familiekring en de kerkelijke gemeente werd aangeboden. Zo’n periode gun ik niemand. Een halfjaar na Griëttes overlijden kreeg ik een lekkende blindedarm. Ik was doodziek. Toen hoefde het van mij niet meer. Tot Stef, onze jongste, vroeg: „Papa, u gaat toch ook niet sterven…?” Dat vind ik nog steeds heftig, die herinnering. Menselijkerwijs pakte ik alles bij elkaar om weer beter te worden. God heeft me overeind gehouden, zie ik nu.”
Kon u zich toen voorstellen dat u opnieuw zou trouwen?
„Daar was ik in het begin helemaal niet mee bezig. Griëtte heeft dit onderwerp voor haar sterven wel ter sprake gebracht, maar ik wilde er niet van horen. Met Marlies kwam ik in aanraking omdat ze me vroeg als referent voor een sollicitatie. Dat werd geleidelijk aan een persoonlijker contact. Toen heb ik haar concreet gewezen op het leeftijdsverschil tussen ons, dertien jaar, en het feit dat ik een man met vijf kinderen was. Ze antwoordde: „Dan word ik niet één, maar zes keer gezegend.” Ook geestelijk klikte het tussen ons.
We hebben het contact rustig opgebouwd; in de zomer van 2011 zijn we getrouwd. Pas toen kwam alle opgekropte spanning en verdriet bij mij naar boven. Tot die tijd was ik niet toegekomen aan rouwverwerking. Twee maanden heb ik niet gewerkt. Niets dan lof voor het bestuur en de collega’s van het Van Lodenstein College, die me daarvoor de ruimte boden.
Met hulp van een psycholoog leerde ik over mijn verdrongen verdriet te praten. Dat bracht ook mijn persoonlijke gebed tot God weer op gang. Twee jaar lang had ik puur plichtmatig uit de Bijbel gelezen en gebeden. Ik werd volledig in beslag genomen door de zorg voor de kinderen, naast een drukke baan. Het basisvertrouwen op God was niet weg, maar ik kon Zijn weg met mij niet op een rij krijgen en leefde op de automatische piloot.”
Is een tweede huwelijk anders dan het eerste?
„Ja, het is anders, al ging ik opnieuw voor goud. Trouwen is wel een werkwoord. Griëtte en ik zijn achttien jaar getrouwd geweest, kenden elkaar door en door en waren volledig op elkaar ingespeeld. Marlies stapte als vrijgezel in een rijdende trein. Ik moest vertragen, in alle opzichten; zij moest versnellen. Vanaf de eerste dag van ons huwelijk had ze de zorg voor vijf kinderen, onder wie twee pubers en een jochie van zes. Zo’n relatie moet je de tijd geven. We raken steeds beter op elkaar ingespeeld, maar zeker in het begin vraagt dat veel communicatie.
Wat Marlies heel goed kan, is ruimte geven aan de aanwezigheid van Griëtte. Die heeft het zijn van mij en de kinderen bepaald, daar kun je niet omheen. Op voorstel van Marlies hebben we twee bijzondere herinneringsdagen ingesteld: de geboortedag van Griëtte en de dag van haar overlijden. Op haar geboortedag komen alle kinderen, eten we gebak en bekijken we oude foto’s en video’s. Op de dag van haar overlijden gaan we met z’n allen naar haar graf.”
Bijzonder.
„Ja, ik vind het een zegen dat dit kan. En dat ik elke dag ervaar hoe rijk ook een tweede huwelijk is. Maar veel meer dan vroeger realiseer ik me dat dit leven echt voorbijgaand is. Het aardsgerichte is er bij mij wat af. Het gaat niet om het hier en nu. Dat wist ik vroeger ook en ik beleed het in oprechtheid, maar nu is dat besef verworteld. Sommigen vinden dat winst, sommigen niet. Ik noem het winst. Het heeft me milder gemaakt, en meer gericht op de dingen waar het echt om gaat.
Als ik vervolgde christenen spreek, valt me elke keer weer op hoezeer dat wat ze hebben meegemaakt hun leven heeft gevormd. Zij gingen door lijden, angst en verdriet, maar ik ben nog niemand tegengekomen die zei: „God heeft me volledig losgelaten.” Ook al dachten ze dat soms wel.”
Bent u door uw eigen levensgeschiedenis gevoeliger voor het lijden van anderen?
„Laat ik het zo zeggen: mensen die met lijden te maken hebben, staan me meer nabij dan vroeger. Dat heeft zeker meegespeeld in het solliciteren naar mijn huidige functie. Het is een voorrecht om iets voor lijdende christenen te kunnen betekenen, en zo veel van hen te mogen leren. Geloven wordt in de Bijbel altijd verbonden met verdrukking. Dat stelt ons voor de vraag: Doe ik als christen en doen wij als kerken in het westen wel de juiste dingen? Staan we in het leven zoals God dat van ons vraagt?”
Wat bepaalt of een christen indruk op u maakt?
„Of iemand vol is van de rijkdom die in Christus is, en daaruit leeft. Dat is volgens mij de essentie van het christenleven. Ik hoop dat mijn kinderen mij na mijn dood zich zo zullen herinneren.”
Levensloop André van Grol
André van Grol (1966) werkte als docent bewegingsonderwijs aan de Pieter Zandt scholengemeenschap in Kampen. In 1994 werd hij met zijn eerste vrouw door stichting Kom over en help uitgezonden naar Albanië. Tijdens de Kosovo-oorlog werkte hij ook voor de UNHCR. Na zijn repatriëring in 1999 trad hij in dienst van het Van Lodenstein College in Amersfoort. In 2015 maakte hij de overstap naar de SDOK. Van Grol is gehuwd met Marlies en vader van vijf kinderen. Het hersteld hervormde echtpaar woont op Hoeve de Beek in Woudenberg, waar ze onder meer tijdelijke opvang bieden voor mensen die tot rust willen komen.