Column: Brave burger wordt bijna bajesboef
Ik had mezelf altijd tot de braafste burgers van het land gerekend. Maar dat was voorbij toen ik bij een koerier de ”uitreikingsakte” moest tekenen van een ”gerechtelijke brief”. Ik had het geluk dat ik wel ongeveer vermoedde waar het over zou kunnen gaan, zodat ik niet al te angstig was toen ik de brief opende. Dik twee jaar geleden kreeg ik een flinke boete voor het veroorzaken van een ongeluk. Waarschijnlijk door de schrik van het ongeluk stond er, toen ik de strafbeschikking las, iets koppigs in me op. Er was –gelukkig– alleen materiële schade, dus waarom dan een boete? Ik besloot niet te betalen en ging in verzet.
Na het aantekenen van dat verzet had ik twee jaar lang niets meer gehoord. En nu was daar ineens die gerechtelijke brief. Als verdachte moest ik voor de rechter verschijnen om m’n verzet toe te lichten.
De zitting was –jawel– op 5 december. En als je verzet aantekent tegen een strafbeschikking moet je ook het lef hebben te gaan, vind ik. Dus zat ik, een uur later dan op de rol stond, letterlijk en figuurlijk in het verdachtenbankje in een grote rechtszaal in onze provinciehoofdstad. Achter de tafel zaten een officier van justitie, een rechter en een griffier. Verder was de zaal leeg. We communiceerden via microfoons, wat me bij vlagen een soort Wildersgevoel gaf.
Ik mocht m’n verhaal doen. De vriendelijke rechter knikte. Hij kon het allemaal wel begrijpen. De officier van justitie kreeg het woord. Ook die had wel begrip en stelde voor zo’n 40 procent van de boete af te halen. De rechter schreef wat op een papier en gaf me het laatste woord. Ik zei dat ik niets nieuws te zeggen had, dat ik natuurlijk schuldig was –aan dat ongeluk– maar dat het vreemd blijft voelen om een boete te krijgen voor een ongeluk. Want overtreedt niet iedere veroorzaker van een ongeluk een verkeersregel? En waarom krijgt dan niet iedere veroorzaker een boete?
Weer geknik achter de tafel. We begrepen elkaar allemaal bijzonder goed. Maar ja, recht bleef recht. En dus besloot de rechter zich bij de eis van de officier aan te sluiten en legde hij me de verlaagde boete op.
Blijkbaar maakte ik een wat armoedige indruk, want hij boog nog een laatste keer naar voren. „Denkt u dat die betaling gaat lukken?” vroeg hij zacht en bijna vaderlijk. Ik schoot in de lach en uiteindelijk lachtten we allemaal. „Dat denk ik wel, edelachtbare”, zei ik.
„Gelukkig”, zei hij opgelucht. „Anders moet ik u zes dagen in hechtenis laten nemen. Ja, heel akelig, maar het is niet anders. En ik moet u dat, ook al is het vandaag sinterklaas, natuurlijk wel vertellen.”