Biografie over A. J. Rasker onvolledig en moralistisch
Dat je radicaal kiest voor vrede, ook politiek, is de kern van het Evangelie. Dat vond Albert Jan Rasker, en hij zette zich van harte in voor de ontmoeting van Oost en West, tijdens de Koude Oorlog.
Generaties theologiestudenten hebben het vanaf de jaren zeventig bestudeerd: ”De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795”. Dit boek uit 1974 is van de hand van A. J. Rasker (1906-1990), een van de bekendere theologen uit ons land in de naoorlogse decennia. Van 1954 tot 1974 was hij hoogleraar in Leiden. Zijn boek biedt een gedegen schets van twee eeuwen Nederlandse theologiegeschiedenis. Wie dacht dat Rasker de man is geweest van dit ene boek vergist zich. Dat maakt de biografie wel duidelijk die Tomáš Novák over hem schreef, met behulp van coauteur Rinse Reeling Brouwer, getiteld: ”A. J. Rasker. Theoloog op de bres voor vrede”. De laatste, Reeling Brouwer, schreef een reeks theologische excursen in het boek.
Rasker was een door grote idealen gedreven mens, met een internationale blik, passend in de naoorlogse context. Het grote thema in zijn leven was de politieke vrede tussen Oost en West. Dit bracht hem tot in alle uithoeken van de Oostbloklanden, om er contacten te leggen met kerkleiders en theologen. Ook stond Rasker vooraan als het ging om toelating van de vrouw in het ambt. En opmerkelijk: hij legde als gebedsgenezer weleens iemand de handen op, ter gezondmaking. Over dit laatste publiceerde hij in 1953 het boek ”Gezondheid, gebed, genezing”. Zou het niet kunnen, zo vroeg hij zich hierin af, dat God „zulke tekenen juist nu geeft, omdat de wereld zozeer op haar eigen krachten vertrouwt en voor haar eigen krachten vreest?”
Het leven van Rasker, zoals hier geschetst, brengt de hele twintigste eeuw in beeld. Toen hij ging studeren, in 1924, had zich een besef van crisis genesteld in de cultuur, en dit betekende ook iets voor de theologie. De later bekend geworden Karl Barth publiceerde in 1922 zijn commentaar op de Romeinenbrief, met daarin een geloofsgetuigenis dat helemaal paste bij het crisisbesef. De theologie was alle gemoedelijkheid voorbij. Rasker werd hierdoor geraakt. Iets radicaals zou hem zijn hele leven aankleven. Hij studeerde in Groningen, later ook in Duitsland. Zijn inspiratiebron Barth leerde hij persoonlijk kennen, hij zat ’s avonds gezellig aan de koffie bij de grote meester. Zijn eigen hoogleraar in Groningen, Th. L. Haitjema, was auteur van een van de eerste Nederlandse boeken óver Barth. In 1931 werd Rasker predikant in Nieuw-Buinen, om in 1939 rector te worden van een theologisch seminarie in Batavia, Nederlands-Indië. Hij zou daar blijven tot 1948, en ondertussen drie jaar doorbrengen in een jappenkamp. Hij overleefde ternauwernood, een foto van zijn kinderen sleepte hem erdoor.
Vredestaak
Eenmaal terug in Nederland raakte Rasker gegrepen door de vredestaak van de kerk. Dat paste ook in het naoorlogse klimaat, met de Hervormde Kerk, die zich van een missie voor de wereld bewust werd. In Raskers kerkelijke jeugd ging het vooral over het heil voor de zondige ziel, in de sfeer van de theologie van H. F. Kohlbrugge. Maar het idee dat er in de Bijbel een veel bredere blik schuilt, begon hem te fascineren, aangedreven als hij was door een politiek-linkse belangstelling. Het typeert hem dat hij in 1955 een lezing hield met de titel ”Vrede op aarde – of alleen in de ziel?” En een aantal jaren later stelde hij: „De kerk moet een teken van hoop voor de ontrechten zijn!” Hij wist dat toch ook te combineren met de theologie van H. F. Kohlbrugge, die altijd leidend voor hem bleef. Volgens Rasker zijn zij leerlingen van Kohlbrugge die geleerd hebben „dat er geen reden is tot zelfverheffing van de christen boven de niet-christen, maar wier oor en oog open zijn gebleven voor de belofte van het Rijk, voor de wijzing van de Wet, in welke alleen nog het menselijk leven nog bestand, toekomst kan hebben.”
Rasker en zijn geestverwanten reageerden kritisch op de kwestie Indië, op de houding van Nederland ten opzichte van Nieuw-Guinea, op de Vietnamoorlog, op de komst van kernwapens. Maar de hoofdzaak was de ontmoeting met het Oosten, waarbij duidelijk is dat Rasker negatief oordeelde over het Westen en zijn hoop vestigde op de visioenen die leidend waren in de Oostbloklanden. Hij kon maar moeilijk erkennen dat er kwalijke kanten zaten aan de praktijk van het communisme. Hij meende dat de bronnen die daar werden aangeboord, zich dichter bij het Messiaanse karakter van Bijbel bevonden dan de schrale cultuur van het Westen.
Dat anderen in de kerk Rasker een naïeve linkse dromer vonden, met een gebrek aan realisme, laat zich raden. Een discussie tussen Rasker en de theoloog Van Nifrik getuigt hiervan. Maar verder laat de auteur van dit boek het perspectief vooral bij Rasker liggen, met als gevolg ook minder oog voor de lelijke kanten van het communisme. Als je Nováks weergave van een grote vredesconferentie in Praag in 1961 vergelijkt met het verslag van Hebe Kohlbrugge in haar boek ”Twee maal twee is vijf” (2001), zijn er grote verschillen. Kohlbrugge zag scherp dat er onvrijheid heerste in Tsjechië, maar daarover houdt Novák zich op de vlakte. Sterker nog, hij negeert de latere onthullingen over de invloed van onder meer de Stasi (de geheime dienst van de DDR) op de organisatie van deze vredesconferenties. Die werden benut als spionage- en pr-platform voor het Oostblok. Door Duitse historici is hier uitvoerig over gepubliceerd, en in ons land is er de vinger bij gelegd door Beatrice de Graaf, in haar proefschrift ”Over de Muur” (2004). Dat Novák de betreffende vakliteratuur niet eens noemt, maakt zijn weergave heel problematisch en in feite onbetrouwbaar.
Derde Rijk
Er kleven ook nog andere bezwaren aan dit boek. Dat is niet allereerst het zwaar informatieve karakter ervan, met maar liefst 200 pagina’s aan bibliografie. Maar dit informatieve karakter raakt ook de beschrijving van Raskers leven. De duiding van wie de man nu eigenlijk was, is minder sterk, je zou soms meer willen. Dit blijkt echt een probleem als ter sprake komt dat Rasker zich duidelijk positief heeft uitgelaten over het Derde Rijk, in 1936, in diverse tijdschriftartikelen. Je merkt aan het weinige wat Novák hierover vertelt, dat dit een ongemakkelijk gegeven is. We krijgen hier maar heel beperkte informatie, met verwijzingen in voetnoten die je niet goed kunt natrekken. Wel citeert hij Rasker als hij in 1940 in Indonesië van gedachten is veranderd en inziet dat nazi-Duitsland toch een demonisch kwaad betekent voor de wereld. De vraag die je beantwoord wilt zien, luidt: hoe dacht Rasker nu eigenlijk over het nazisme en hoe transformeerde hij dit in zo’n sterke vredespassie, gekoppeld aan naïviteit jegens het communisme? Had hij een blinde vlek voor totalitarisme?
Het is een nogal moralistisch aspect van deze biografie dat Raskers sympathie voor het Derde Rijk zo klein en vaag mogelijk wordt gehouden. Je vraagt je af: mocht Novák niet meer vertellen? Want hoe zit het met de regie van de familie Rasker bij de totstandkoming van dit boek? In het colofon staat: ”Redactie: prof. dr. J. J. Rasker.” Wat dit inhoudt wordt niet uitgelegd, maar het is een verontrustend gegeven. Bij een wetenschappelijke biografie moeten familiair betrokkenen distantie betrachten. Nu dit niet het geval is geweest, moeten we wellicht eerder spreken van een familiemonument dan van een serieuze poging tot een biografie. Jammer dit te moeten constateren, bij een boek dat zeker ook goede kwaliteiten bezit en een interessant levensverhaal vertelt.
A. J. Rasker. Theoloog op de bres voor vrede, Tomáš Novák en Rinse Reeling Brouwer; uitg. Skandalon; 628 blz.; € 45,00
Hebe Kohlbrugge BVD-informant?
De betrokkenheid van de kerken op Oost-Europa, tijdens de Koude Oorlog, was niet zonder interne strubbelingen. Iets daarvan heeft zich ook afgespeeld tussen Hebe Kohlbrugge (1914-2016) en Albert Jan Rasker. De betrokkenheid van Kohlbrugge bij de Oostbloklanden was niet bepaald door eigen marxistische sympathie. Voor Rasker lag dit anders. De Nederlandse overheid hield graag mensen in de gaten die ver gingen in hun vriendschap met het Oosten: mensen als Rasker dus. Uit het onderzoek dat Tomáš Novák deed voor zijn Raskerbiografie, in de archieven van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de Stasi (van de DDR) en de geheime diensten van Tsjechië, zou „onomstotelijk” naar voren komen dat Hebe Kohlbrugge informant was van de BVD en dus Rasker en zijn linkse vrienden in de gaten hield.
In de biografie wordt dit niet expliciet benoemd, wel gesuggereerd. Er valt er een afwijzende toon richting Hebe Kohlbrugge te vernemen. Zo wordt verondersteld dat zij bij een kerkelijk-zakelijke reis vooral gemotiveerd was vanwege privébelangen (een paar vriendinnen bezoeken). Later wordt haar door Novák „merkwaardige agitatie” verweten: ruziezoekerij. Als op zeker moment de „BVD-informant” ten tonele wordt gevoerd, waarvan de schrijver dus meent dat het Hebe Kohlbrugge is, volgen deze partijdige formuleringen: „Ernstig is, dat op de achtergrond de BVD opereerde via een, gezien de vele informatie waarover de BVD beschikte, actieve informant.” Maar dat het veel „ernstiger” was dat de hele conferentie waarover het hier gaat door Oostblokspionage en pr-diensten werd gecontroleerd, benoemt Novák niet. En juist dat feit laat een heel ander licht vallen op Kohlbrugge: zij begreep wat er aan de hand was en sprak onomwonden van „autoritaire communistische regimes.” Anderen hadden het niet in de gaten of sloten er liever de ogen voor, om de dialoog tussen Oost en West niet van zijn geloofwaardigheid te beroven.