Australische discogangers hadden „niets te vrezen” op Bali
Het is woensdag twee jaar geleden dat er op Bali bloedige aanslagen werden gepleegd waarbij bijna 200 doden vielen. Inmiddels is er het nodige bekend over de achtergronden van die aanslagen. Men weet met zekerheid dat de daders nauwe banden met het al-Qaida-netwerk hadden.
Een van de hoofddaders is de Javaan Ali Gufron, alias Mukhlas. In zijn jeugd kwam Mukhlas in aanraking met de beweging Jamaah Islamiyah van de radicale geestelijke Abu Bakar Bashir. In 1987 nam Mukhlas in Afghanistan deel aan de heilige oorlog tegen de Russische bezetter. Hij leerde Osama bin Laden kennen toen deze een Russisch offensief stopte bij het oostelijk gelegen stadje Jaji. Een andere Indonesiër die daar zij aan zij met Bin Laden tegen de Russen vocht was Riduan bin Isamuddin, alias Hambali.
Nadat beiden uit Afghanistan waren teruggekeerd, bleven ze contact houden met Bin Laden en diens latere al-Qaida-netwerk. Hambali mocht zelfs als enige niet-Arabier toetreden tot het hoogste bestuur van al-Qaida. Hij werd wel „de Aziatische Bin Laden” genoemd. In 2003 werd hij in Thailand gearresteerd. Mukhlas werd de rechterhand van Hambali. In het najaar van 2001, toen de Amerikanen en hun bondgenoten in Afghanistan in opmars waren, kreeg Hambali van Mohammed Atef, de hoogste militaire leider van al-Qaida, opdracht vaart te zetten achter plannen voor aanslagen in Oost-Azië. Kort daarna kwam Atef bij een Amerikaans bombardement om het leven.
In januari 2002 organiseerde Hambali een geheim overleg in Thailand waar plannen werden uitgebroed voor aanslagen op „bars, restaurants en nachtclubs” die veel westerse toeristen trekken. Een maand later kwam Bali in het vizier. Mukhlas schakelde zijn beide broers Amrozi en Ali Imron in. Het plan was om de aanslagen in Bali op 11 september 2002, precies een jaar na de aanslagen in Amerika, te plegen.
Intussen heeft de CIA in Oman een jongeman van 21 uit Canada opgespoord en naar Amerika overgebracht, waar hij door de FBI uitgebreid wordt verhoord. Het gaat om de in Koeweit geboren Mohammed Mansour Jabarah. Op zijn twaalfde was hij met zijn broer en zijn moeder in Canada aangekomen. Op school was hij een voorbeeldige leerling. In de zomervakanties keerden Jabarah en zijn broer Abdul Rahman naar Koeweit terug, waar zij in de ban raakten van Sulaiman Abu Ghaith, een militante prediker die later de officiële woordvoerder van al-Qaida zou worden. In de zomer van 2000 gingen beide broers naar een al-Qaida-kamp in Afghanistan. Jabarah bleef er langer dan zijn broer en hij wist indruk te maken op niemand minder dan Bin Laden persoonlijk. Zijn Canadese pas was natuurlijk nuttig voor al-Qaida. Medio augustus 2001 stuurde Bin Laden hem naar Pakistan voor overleg met diens assistent Khalid Sheikh Mohammed en met Hambali. Er moesten aanslagen in Oost-Azië worden gepleegd, maar, zei Khalid Sheikh Mohammed: „Zorg er wel voor dat je voor 11 september uit Pakistan weg bent.” Khalid Sheikh Mohammed wist dat er dan grote aanslagen in Amerika zouden worden gepleegd.
Jabarah reisde kris-kras door Oost-Azië en kwam op een gegeven moment aan in Singapore, waar hij de codenaam Sammy droeg. Hij werd vergezeld door de Indonesiër Fathur Roman al-Ghozi, codenaam Mike. Plannen voor aanslagen op westerse doelwitten daar mislukten echter doordat de Singaporese geheime dienst een plaatselijk lid van een al-Qaida-cel arresteren. Mike en Sammy wisten te ontkomen. In een appartement trof de politie een videoband aan waarop door leden van die cel uitgezochte doelwitten te zien waren. Een kopie van die band vonden de Amerikanen in december 2001 in het huis van Mohammed Atef, die voor de aanslagen in Singapore kennelijk vooraf toestemming had moeten geven.
Jabarah, alias Sammy, vluchtte naar Thailand, waar hij met Hambali in contact trad en medio januari 2002 samen met Mukhlas aanwezig was op het overleg waar de plannen voor aanslagen op „bars, restaurants en nachtclubs” in Indonesië werden besproken.
Daarna nam hij de wijk naar Oman waar de CIA hem wist te traceren. In verhoren met de FBI vertelde Jabarah over de plannen voor aanslagen in Indonesië. In de zomer van 2002 lieten FBI en CIA weten dat al-Qaida aanslagen voorbereidde op uitgaansgelegenheden in Indonesië. Uit andere kanalen wist de Australische inlichtingendienst inmiddels dat het wel eens op Bali zou kunnen zijn. Maar de Australische en de Indonesische regeringen negeerden alle waarschuwingen. Op 10 oktober 2002 waarschuwden de Verenigde Staten hun burgers om bars, restaurants en nachtclubs in Indonesië te mijden, Australië liet echter weten dat er geen enkel gevaar te duchten valt.
Twee dagen later sloegen de terroristen toe. De Sari Club en de pal daartegenover gelegen Paddy’s Bar werden totaal verwoest. Een zelfmoordterrorist had zich in de Paddy’s Bar opgeblazen. Toen de overlevenden naar de uitgang vluchtten, ontplofte er bij de ingang van de Sari Club een zeer krachtige autobom die een ware vuurzee veroorzaakte.
In maart 2003 verklaarde de Australische premier John Howard: „In de zware strijd tegen de nieuwe dreiging van het internationale terrorisme is niets zo belangrijk als het hebben van tijdige en juiste inlichtingen.” In het geval van Bali liet de Australische regering echter na de waarschuwingen vooraf van de eigen en de Amerikaanse inlichtingendiensten serieus te nemen.