Duurzame taal: van vaag tot vijandig
Wil je een kleine footprint? Draag dan een preloved trui; dat heeft impact. Het duurzaamheidsdebat kent een eigen taal. Komt dat de begrijpelijkheid ten goede? Trouwens, wat is duurzaamheid precies?
Theologie, heeft dat iets met thee te maken? Deze vraag krijgt Mark de Jager, de Jonge Theoloog des Vaderlands weleens, vertelde hij afgelopen zomer in het Reformatorisch Dagblad. Dat ”de wetenschap over God, het goddelijke en de godsdienst” niets met blaadjes, zakjes en smaakjes te maken heeft, is blijkbaar niet bij iedereen bekend.
Dit bewijst maar weer eens dat taal ingewikkeld is. Effectief praten, luisteren, schrijven en lezen kan namelijk alleen als communicerende partijen dezelfde betekenis aan woorden toekennen. Maar wie bepaalt wat we met welk woord bedoelen? Taal ligt niet vast in natuurwetten en is daarmee even veranderlijk als de mens. Als we per direct met z’n allen het woord theologie de betekenis ”de wetenschap over thee” geven, dan zullen op termijn zelfs woordenboekmakers moeten zwichten.
Er zijn woorden met meerdere betekenissen: homoniemen. Vorst, bijvoorbeeld. Wie dat woord in de mond neemt, kan het evengoed over kou als over een koning hebben. Gelukkig maken aanpalende woorden en zinnen meestal duidelijk welke betekenis wordt bedoeld.
Ingewikkelder wordt het als niemand precies weet welke betekenis een woord heeft. Dat lijkt bij duurzaamheid het geval.
Zalando
Voor de duidelijkheid: duurzaamheid heeft niets met hoge prijzen te maken. Duur gaat hier over de lengte van tijd. Het woord duurzaamheid staat trouwens niet in de Dikke Van Dale. Duurzaam wel, en dat heeft drie betekenissen. 1: lang durend – duurzame vrede. 2: weinig aan slijtage of bederf onderhevig – eikenhout is duurzaam. 3: het milieu weinig belastend – duurzame energie.
„De term duurzaamheid wordt te pas en te onpas gebruikt, waardoor de oorspronkelijke betekenis is vertroebeld”, stelt taalwetenschapper Annemarie Nobel. „Een goed voorbeeld vind je op zalando.nl. Tegenwoordig ligt over veel plaatjes van een kledingstuk een balkje waar ”Duurzaamheid” op staat. Taalkundig gezien heb ik daar vragen bij. Waarom duurzaamhéíd, en niet gewoon: duurzaam?”
Wat duurzaamheid bij Zalando inhoudt, valt te lezen in een menu van zes openklapbare thema’s met productinformatie. Wie zich erin verdiept, ontdekt dat duurzaamheid de ene keer betekent dat het product voor minimaal 20 procent uit gerecycled polyester bestaat. Een trui verderop is duurzaam omdat hij het BCI-label heeft. „Items met dit label bevatten ten minste 50 procent katoen van een detailhandelaar of merk dat zich inzet voor Better Cotton en investeert in BCI Farmers. Dit betekent niet dat het product is gemaakt van fysiek traceerbaar Better Cotton”, geeft Zalando toe. Wat Better Cotton is, moet de klant trouwens zelf maar uitzoeken.
„Dit voorbeeld laat zien dat bedrijven nogal gretig met het woord duurzaamheid rondstrooien, zonder dat het echt iets betekent. En dat draagt eraan bij dat de term inhoudsloos wordt”, meent Nobel. „Of in ieder geval: heel vaag. De betekenis is totaal niet meer eenduidig.”
Wanneer is bijvoorbeeld een snijplank duurzaam? De een zegt: als hij CO2-neutraal is geproduceerd. Een ander kijkt vooral naar arbeidsomstandigheden in de fabriek. Een derde vindt dat de plank biologisch afbreekbaar moet zijn. En een vierde hamert op een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk waarbij ook distributie wordt meegerekend.
„Energie is ook zo’n punt van discussie”, zegt Nobel. „Er zijn mensen die zeggen dat biomassa duurzaam is, want het is een klimaatneutrale manier van energie opwekken. Bomen kun je namelijk aanplanten, en tijdens het groeiproces slurpen die bossen de CO2 uit de verbrandingsovens weer op. Het kamp dat voor natuurbehoud is, vindt biomassa absoluut geen groene energie, omdat er met de houtkap een heel ecosysteem verdwijnt. Bovendien gaat de aangroei van zo’n bos veel langzamer dan de kap. En er komen bij de verbranding van biomassa veel schadelijke stoffen vrij.”
Bij windmolens hetzelfde verhaal. Die wekken energie op zonder dat er een fossiele brandstof voor nodig is. Superduurzaam. Maar, zeggen tegenstanders, het maken, vervoeren en installeren van zo’n molen kost te veel materialen en fossiele brandstoffen om windenergie duurzaam te kunnen noemen.
Zeventig definities
Hoe zit het nou? Wanneer is iets écht duurzaam? Volgens historicus Hans Schouwenburg zijn er zo’n zeventig definities in omloop. De onderzoeker duurzaamheid aan de Universiteit Utrecht verdiepte zich in de geschiedenis van het verwarrende begrip. Volgens hem gaat het om de juiste balans tussen sociale gelijkheid, milieubescherming en economische groei. Ofwel, de drie p’s: people, planet, profit.
Nobel concretiseert: „Iets is dus duurzaam als het productieproces armoedebestrijding bevordert – people, terwijl de economie kan blijven groeien – profit, binnen de fysieke grenzen van wat de aarde kan dragen – planet.” Deze definitie is omstreden. Sommige wetenschappers stellen dat economische groei sowieso nooit kan samengaan met bescherming van het milieu.
Voor de volledigheid: de Verenigde Naties hebben inmiddels ook een variant met vijf p’s. Daarbij gaat het om people, planet, prosperity (voorspoed), peace (vrede), en partnerships (samenwerkingen).
De drieslag people-planet-profit werd jarenlang veel gebruikt door bedrijven „maar is alweer uit de mode”, stelt Esther Bijlo. De journalist werkt sinds vijf jaar op de redactie duurzaamheid en natuur van dagblad Trouw. Ze heeft economie in haar portefeuille en volgt bedrijven op het gebied van verduurzaming.
„Ondernemingen als Philips en Unilever gaan inmiddels veel verder. Die noemen zichzelf purpose-driven organisaties”, signaleert Bijlo. „Daarmee wordt bedoeld dat ze nadenken over een hoger doel. Waartoe zijn we als bedrijf op aarde? Wat is onze meerwaarde voor de wereld? Dat gaat meer over making the world a better place.”
Klimaattop
Dat er zo veel discussie over één woord is, maakt duidelijk dat de thematiek leeft. En zoals de actualiteit van het coronavirus zorgde voor een stortvloed aan nieuwe woorden, heeft de toegenomen aandacht voor duurzaamheid ook tal van neologismen opgeleverd.
Veel van die nieuwe begrippen zijn in het Engels. „Verklaarbaar”, vindt Nobel. „Het klimaatvraagstuk speelt wereldwijd. Het debat wordt over landsgrenzen heen gevoerd, dus is het wel zo handig om een internationale taal als het Engels te gebruiken.”
Zero waste is bijvoorbeeld zo’n nieuwe term en betekent: levensstijl waarbij iemand ernaar streeft om geen of zo min mogelijk afval te produceren. Wie afvalloos leeft, heeft net als iemand die in een tiny house woont een kleine ecologische voetafdruk. Die uit het Engels overgenomen term –ecological footprint– nam de afgelopen jaren een hoge vlucht. Net als vliegschaamte.
Meer nieuwkomers zijn te vinden in Het Groene Woordenboekje, dat op de website van het Instituut voor de Nederlandse Taal staat. Wie de lijst raadpleegt, ziet dat klimaat een dankbare kapstok is voor veel nieuwe woorden: klimaattop, klimaatverdrag, klimaatvluchteling, klimaatwaakhond. Dat zag Ton den Boon, hoofdredacteur van de Dikke Van Dale, ook. Hij houdt sinds februari vorig jaar een lijst bij van woorden die met klimaat beginnen. De teller staat inmiddels op 228.
Ondoorzichtig
Zoals gezegd is duurzaamheid een weinig eenduidig woord, maar veel gerelateerde nieuwelingen kunnen er ook wat van. Dat is voor journalist Bijlo weleens lastig. „Ik schrijf bijvoorbeeld over de circulaire economie. Veel bedrijven zeggen daaraan bij te dragen, maar wat bedoelen ze dan? De een noemt afval recyclen al circulair. De ander heeft een pand met een materialenpaspoort, waardoor van elk schroefje, plankje en raampje duidelijk is waar het vandaan komt en hoe het weer opnieuw gebruikt kan worden. Dat laatste is pas écht circulair.”
Biodiversiteit idem, gaat de Trouwredacteur verder. „Dat woord moest ik tot een paar jaar geleden in onze kolommen heel erg uitleggen. Mede dankzij het stikstofdebat weten lezers inmiddels wat het betekent, maar het woord is eigenlijk heel ondoorzichtig. Hoe meet een bedrijf of het bijdraagt aan de biodiversiteit? Tellen ze de bijtjes en vlinders rondom hun pand?”
De term natuurinclusief is sinds een jaar of vier in opkomst. „Natuurinclusieve landbouw bijvoorbeeld. Dat kan zijn: het bewerken van land zonder aan de natuur enige schade aan te richten. Maar ook: in de muur van je schuur een holletje voor vleermuizen maken.”
Natuurinclusief past volgens Bijlo in het rijtje van circulaire economie, biodiversiteit, verantwoord ondernemen, duurzaam innoveren. „Als bedrijven die termen gebruiken, is het voor mij steeds de vraag: wat bedoelen ze nu echt? Wat beloven ze precies? Maar vooral ook: wat beloven ze niet? Aan journalisten de taak door dat weinig concrete taalgebruik heen te prikken.”
No poo
Nieuwe woorden ontstaan vaak online, op sociale media. Taalwetenschapper Nobel –tevens onderwijsadviseur bij Driestar Educatief– is lid van verschillende besloten Facebookgroepen met mensen die een duurzame leefstijl voorstaan. „Daar worden bijvoorbeeld tips uitgewisseld over hoe je een zero waste kinderfeestje houdt.” In deze achterkamers voor groene intimi gebeurt op taalkundig vlak allerlei interessants.
„Om duurzaamheid hip te maken, worden veel ouderwetse begrippen bewust vertaald naar moderne Engelse kreten”, vertelt de Lekkerkerkse. „Oude wijn in nieuwe zakken, zeg maar. Als je bijvoorbeeld iets ecofriendly reinigt, maak je het gewoon schoon zoals je oma dat vroeger deed: met groene zeep of schoonmaakazijn. No poo valt ook in die categorie. Dat betekent dat je je haar niet met shampoo wast. De meeste shampoo is namelijk behoorlijk milieuonvriendelijk, om van de verpakkingen nog maar te zwijgen.”
Behalve de schoonmaakwereld is mode ook een grote bron van blitse bewoordingen. Begrippen die al wat langer meegaan, zijn bijvoorbeeld vintage en retro. Maar die zijn volgens Nobel zó algemeen geaccepteerd dat de echte goeroes nieuwe bewoordingen gebruiken. In de Facebookgroepen heet het aan poetslappen knippen van een oud shirt downcycling. En om een tweedehandstrui wat meer cachet te geven, noem je het een preloved trui – die is al eens door iemand geliefd.
Wat Nobel en journalist Bijlo beiden opvalt, is het veelvuldige gebruik van het woord impact. Nobel vertelt: „In die besloten groepen wordt daar steeds op gehamerd: alles wat je doet, laat, koopt of hergebruikt heeft impact. Door dat te benadrukken voorkom je het lamgeslagen gevoel van: wat heeft het voor zin als ik duurzaam leef? Een veelgehoord mantra is ook: We zijn liever een druppel op de gloeiende plaat dan de druppel die de emmer doet overlopen.”
Impact investment; die term ziet Bijlo veel langskomen. „Daarmee bedoelen bedrijven dat ze investeren in iets wat een positief effect heeft. Dus niet: het verminderen van schade aan het milieu, maar: geld steken in projecten die bijdragen aan natuurherstel.”
Koemelk
Taal is nooit neutraal. En al helemaal niet in het duurzaamheidsdebat, valt Nobel op. „Dat hoeft niet erg te zijn. Positieve bewoordingen kunnen mensen activeren en negatieve formuleringen kunnen mensen wakker schudden. Heb je het over schonere lucht, of over minder uitlaatgassen? Over materialen gebruiken, of over afval produceren? Welke woordkeuze je maakt, bepaalt hoe anderen het tot zich nemen.”
Wat extremere participanten in de duurzame Facebookgroepen noemen koemelk bijvoorbeeld borstvoeding van kalfjes. Nobel: „Daarmee willen ze melkdrinkers wegzetten als harteloze dieven die hulpeloze kalfjes hun eten ontnemen. Dat is een keuze.”
Actiegroepen, politieke partijen en groene lobbyclubs zijn ook andere woorden gaan gebruiken, valt Bijlo op. „De Partij voor de Dieren wilde vorig jaar dat Nederland de klimaatnoodtoestand zou uitroepen. Dat is niet gelukt, maar door het gebruik van zo’n urgent woord probeerde de partij de druk op andere partijen op te voeren – Waarom komen jullie niet in actie? De nood is aan de man!”
Alarmerend taalgebruik wordt steeds breder gebruikt, ziet de redacteur van Trouw. „Veel bedrijven spreken niet meer over klimaatverandering, maar over de klimaatcrisis. En de Britse krant The Guardian spreekt niet meer over global warming, maar over global heating. Warmte is aangenaam, hitte niet.”
Sluipmoordenaar
„Neem het terug. Dit kan echt niet. Dit gaat te ver.” Thierry Baudet is zijn bijdrage aan het stikstofdebat op donderdagmiddag 18 juni amper begonnen als de Kamervoorzitter hem tot de orde roept. De fractievoorzitter van Forum voor Democratie heeft landbouwminister Schouten zojuist betiteld als „sluipmoordenaar van de agrarische sector.” „Ik vind het echt stuitend dat u dat zegt”, reageert Khadija Arib. Het gros van de aanwezige Kamerleden valt haar bij.
Dat een zekere groepering bepaalde woorden vaak gebruikt, is verklaarbaar en niet af te keuren, vindt Nobel. „Maar in de duurzaamheidsdiscussie wordt soms ronduit onfatsoenlijk taalgebruik gebezigd. Echt oorlogstaal.”
De militante taal komt uit beide kampen. Mensen die weinig ophebben met maatregelen die het milieu zouden moeten beschermen, beschuldigen „klimaatgekkies” weleens van „klimaathysterie” en het voeren van „klimaatpropaganda.” Waarop deze lieden weggezet worden als „klimaatbarbaren.”
Volgens Nobel gaat het er in de besloten Facebookcommunity’s ook stevig aan toe. „Iemand vroeg eens wat duurzamer was: melk kopen in een glazen fles of in een kartonnen pak. Waarop de vraagsteller met weinig vriendelijke woorden werd verketterd, want melk drinken zou per definitie een doodzonde zijn. Dan vraag ik me af: hoe constructief is dit?”
Eén categorie in de groene groepen bezigt graag gruwelijke taal. „Dierenrechtenactivisten proberen met heel heftige beschrijvingen mensen ervan te overtuigen dat dierlijke producten fout zijn”, vertelt Nobel. „Ze gebruiken vaak negatieve woorden: leed, verminking, pijn, stress, manipuleren. Maar ook vergelijkingen die dieren menselijk doen overkomen: kalfjes zijn dan bijvoorbeeld de baby’s van koeien.”
Op de website van dierenrechtenorganisatie PETA zijn stevige bewoordingen gangbaar. Zomaar een zin van de pagina ”Onze visie”: „Iedere dag vechten dieren overal ter wereld voor hun leven. Ze worden verbrand, verblind, vergiftigd en levend in stukken gesneden uit naam van ‘onderzoek’.”
„Grove taal, heftige verwijten en onfatsoenlijke bewoordingen helpen het gesprek niet verder”, denkt Nobel. „Beide partijen zetten de hakken dan nog steviger in het zand, waardoor de overzijde nog minder luistert. Begrijpelijke taal en een positieve toon zouden het debat constructiever maken, duurzamer.”