Kerkzijn vergt oog voor de samenleving
Dat de NOS orthodox Staphorst de eerste zondag deze maand negatief in het nieuws brengt, wekt irritatie. Daartegenover is de column van Rosanne Hertzberger in de NRC, nog diezelfde week, hartverwarmend. Toch doen christenen er goed aan om haar betoog minstens ook als les te lezen.
De uitzonderingspositie van kerken bij de coronamaatregelen roept veel onbegrip op: waarom blijft de kerk open en moet de horeca dicht? Het voorstel van het zelfstandig Tweede Kamerlid Van Kooten-Arissen om in de coronawet op te nemen dat de overheid kerken kan dwingen om het aantal kerkgangers tot dertig te beperken, haalde het echter niet. Ook bij de nieuwe lockdown is de positie van de kerk ongemoeid gebleven. Dat is opmerkelijk, gezien de publieke ophef over kerkgangers die in groten getale op zondag samenkomen.
Staatsrechtelijk is het natuurlijk goed uit te leggen waarom de overheid deze uitzonderingspositie handhaaft. De vrijheid van godsdienst is hier immers in het geding. Grondwettelijk is bepaald dat iedereen het recht heeft om vrij zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden, individueel of in gemeenschap met anderen. Dat is niet ongelimiteerd, vandaar de toevoeging: behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Vrijheid is niet alleen een recht, maar vraagt ook om gewetensvol handelen.
Beeldvorming
Weliswaar kan de overheid verbieden om kerkdiensten te beleggen, zoals eerder dit jaar gebeurde. Ze is daar echter terecht huiverig voor; een crisis is nog geen reden om te tornen aan grondrechten. Punt is echter dat beeldvorming door de publieke opinie zich niet aan grondrechten stoort. Evenmin telt dat kerken aan de coronaregels voldoen. En dat gemeentes hooguit een kwart van de beschikbare ruimte gebruiken, is een nuance die gemakshalve buiten beschouwing blijft.
Beeldvorming bedient zich van een simpele redenering: waarom mogen christenen nog steeds met velen naar de kerk, terwijl het theater moet afschalen en de kroeg moet sluiten? Voor veel Nederlanders is er nu eenmaal geen wezenlijk verschil tussen een kerkdienst, een voorstelling of een gezellig samenzijn met een biertje. In al zulke gevallen komen mensen immers bij elkaar om iets gemeenschappelijks te beleven.
Vanuit dat perspectief is de publieke verontwaardiging begrijpelijk. Ze laat echter ook zien dat de secularisatie inmiddels diep zit; godsdienst is de hobby van christenen. Zelfs een beroep op grondrechten is tegenwoordig niet meer afdoende.
Dit is een gevaarlijke ontwikkeling. De grondwet is immers een waarborg voor de rechtstaat; en grondrechten zijn er om minderheden te beschermen. Beeldvorming is een machtig wapen in een mediacratie, maar ze bedreigt de democratie.
Heilig
In dit verhitte publieke debat is de column van Rosanne Hertzberger (NRC, 10-10) een verademing: Staphorst is jaloersmakend, vindt ze. Terwijl zo ongeveer alles kan stoppen, laten kerken iets zien van wat hun heilig is, zo betoogt ze. Begrijpelijkerwijs is deze column door christenen veelvuldig gedeeld. Twitter -bij dit onderwerp doorgaans podium voor een middeleeuws aandoend volksgericht- was even het medium voor een boodschap van begrip.
Dat is natuurlijk terecht, want Hertzberger geeft een haarscherpe analyse van de mediahype; en van het belang van de eerbiediging van grondrechten voor minderheden. Vooral benadrukt ze dat christenen iets heiligs hebben, iets wat boven alles uitgaat, namelijk de inzettingen van God. Dit heilige vraagt om een gemeenschap van mensen die elkaar ontmoeten, samen zitten en samen zingen. In haar christelijke bubbel is de kerk jaloersmakend in een samenleving waarin niets meer heilig is.
Bestaansrecht
Christenen kunnen deze column beschouwen als onverwachte bijval uit seculiere hoek; een bewijs van de rechtmatigheid van hun zondagse kerkgang. Ze doen er echter goed aan Hertzbergers betoog nog eens te lezen. Het snijdt namelijk ook in kerkelijk vlees. Hertzberger slaat de kerk immers hoog aan, namelijk als de plaats van het heilige en van gemeenschapszin.
Meer christelijk geduid: in de kerk zoekt de heilige God gemeenschap met zondaren. Als kerkgangers niet vanuit dat besef leven, staat het bestaansrecht van de kerk ter discussie. Welk recht hebben ze dan nog om zich te beroepen op het grondrecht van de vrijheid van godsdienst? Dan is er immers geen wezenlijk verschil meer tussen een kerkdienst en een theatervoorstelling. Wie zich beroept op het grondrecht om in vrijheid zijn geloof te belijden, moet goed weten wat hij doet. Deze crisis bepaalt bij het wezenlijke van kerkzijn, als alle franje en kerkelijke folklore eraf gaat.
Ballotage
Als christenen dan toch in de spiegel kijken, moeten ze ten slotte zich de vraag stellen hoe de kerk tot zegen kan zijn voor de samenleving. Hertzberger laat zien dat kerken nog altijd een publieke factor zijn: de samenleving kijkt ernaar, soms met argusogen, terwijl ze voor welwillende buitenstaanders een voorbeeld van gemeenschapszin en van besef van hogere waarden zijn.
Tegelijk zegt ze echter dat orthodoxe christenen in hun bubbel zitten. Dit wekt het beeld van een kerk in de marge; van mensen die geen weet hebben van wat zich in de rest van de samenleving afspeelt. Feitelijk heeft ze gelijk: de blik van veel orthodoxe kerken is vooral naar binnen gericht. De zondagse erediensten zijn echter geen bubbel, maar een publiek gebeuren. Daarom is er doorgaans geen ballotage bij de ingang; dat mensen zich nu moeten aanmelden om een kerkdienst bij te wonen, is wezensvreemd aan kerkzijn. Het is crisistijd.
Christenen mogen niet met de rug naar de samenleving staan. Evenmin heeft het zin om verongelijkt te roepen dat de publieke opinie grondrechten wil afpakken. Het antwoord van christenen is de eeuwen door geweest: de ander liefhebben, zoals Christus deze wereld heeft liefgehad. Juist in deze crisis moeten kerken niet te druk met zichzelf zijn en met hun rechten, maar met een wereld die ten dode wankelt. Dit vraagt geen program, maar enkel het goede doen en bidden (Jeremia 29:7); desnoods in kleine groepen, maar dan elke dag.
De vrijheid van godsdienst dient ook de samenleving: er zal iemand moeten bidden als mensen het zelf niet meer doen. Dat klinkt in moderne oren aanmatigend, maar met minder kan de kerk niet toe; en de samenleving evenmin.