„Onderwijs heeft bezieling nodig”
„Eén grote deceptie”, noemde dr. W. Aalders de achteruitgang van het (protestants-)christelijk onderwijs. Wat dat betekende, moest CSFR-lid G. J. van Aalst na Aalders’ lezing eerst thuis opzoeken: een ontgoocheling.
De uitdrukking bleef hem bij. Het gevaar van uitholling bedreigt ook het reformatorisch onderwijs, zei ds. Van Aalst donderdag.
Hij sprak tijdens de Zeeuwse Onderwijsdag, de eerste van de drie bijeenkomsten van lerarenvereniging GOLV rond het thema ”Verschil moet er zijn”. Aanleiding tot deze onderwerpkeuze is volgens bestuurslid A. J. van der Maas het toenemende getorn aan artikel 23 van de Grondwet. Bijzondere scholen worden daardoor gedwongen het verschil met andere onderwijsinstellingen duidelijk te maken.
Reformatorische basisscholen zijn er al lang; eigen middelbare scholen ontstonden pas begin jaren ’70. Ds. Van Aalst maakte in beide sectoren een pioniersfase mee: als leerling van de pas gestarte lagere school in Geldermalsen en als docent op het eerste reformatorische atheneum, in Rotterdam. „Wat waren we blij met dat atheneum. ’k Had als leraar op een pc-school -een behoudend gereformeerde hbs toen ik er zelf nog leerling was- de doorbraak op het gebied van schriftbeschouwing en levensstijl meegemaakt. Toen kwam de erkenning van het reformatorisch onderwijs als aparte zuil. Dat is wat geweest! Een begin, uit de nood geboren, en geschonken op het gebed van Gods kinderen. Die bezieling moeten oudere bestuurders en leraren overdragen op de nieuwe generatie die de begintijd niet bewust heeft meegemaakt.”
Een school in de lijn van de opvoeding in gezin en kerk, dat was het ideaal van de oprichters, zei de predikant uit Klaaswaal. „Helaas wordt daaraan getornd door de pedagogische onmacht van sommige ouders, de uiteengroeiende opvattingen tussen en ook binnen de kerken en scholen, en het gemis aan geoefend geestelijk leven. Er dreigt het gevaar van sleurvorming. En als ik kuyperiaans optimistisch over de cultuuropdracht hoor spreken, denk ik wel eens: Is er nog inzicht in de onbekwaamheid tot enig goed? Overschatten we onze mogelijkheden in de beeldcultuur niet? Toerusting is nodig, maar de formule ”begeleide confrontatie” mag niet dienen om de distantie af te schaffen.”
De plaats van de man of de vrouw voor de klas is moeilijk te overschatten, stelde ds. Van Aalst. „Onderwijs zonder bezieling en visie heeft geen bestaansrecht als aparte zuil. Bent u een identificatiefiguur waarop leerlingen jaloers worden? Zijn we oppervlakkig en polariserend bezig, of is er een wezenlijke eenheid als het gaat om de leer, het schriftgezag en de levensopenbaring? Wacht u voor de twee uitersten: een vluchten in een vorm zonder wezen, en een overdreven angst voor wetticisme. Zijn we waakzaam als het gaat om de wortels van ons onderwijs, of spreken we maar een beetje na wat het ministerie van ons eist?”
De identiteit en de bezieling van de leerkracht zijn van wezenlijk belang, zei ook drs. L. N. Rottier, algemeen directeur van hogeschool de Driestar in Gouda. Hij schetste het beeld van een middeleeuwse bouwplaats. Twee mannen hakken er aan steenklompen. Op de vraag wat ze aan het doen zijn antwoordt de een: „Steenhouwen.” De ander zegt: „We bouwen een kathedraal.”
„Die laatste persoon had visie”, zei Rottier. „Visie is niet alleen nodig op het principiële, maar ook op het onderwijskundige verschil met andere scholen. Dat blijkt lastig.”
Rottier citeerde drie wetenschappers die recent christelijke organisaties onder de loep namen. Hun conclusies: Het christelijk onderwijs is als een gemaskerd bal: achter één naam gaan veel verschillende visies schuil. De levensbeschouwing blijkt vaak geen structuur te geven aan het beleid. Door een opener toelatings- en benoemingsbeleid verdwijnt de legitimiteit van een afzonderlijke christelijke zuil. Het beroepsbeeld van christelijke leraren blijkt niet van dat van anderen te verschillen.
Reacties op de vraag naar het pedagogisch en onderwijskundig eigene van het reformatorisch onderwijs tonen nogal eens verlegenheid, ondervond Rottier. Hij noemde het opvallend dat de reformatorische kring zo weinig pedagogen telt. Meer aandacht voor de pedagogische visie, luidde dan ook de eerste van zijn acht aanbevelingen.
En verder: „Stel de persoon van de leerkracht centraal. Onderwijs is het ontsluiten van Gods werkelijkheid, dus heeft het als taak de samenhang daarin te laten zien. Activerend leren mag er niet toe leiden dat een leerling zijn eigen waarheid construeert, zonder eerbiedig te luisteren naar Gods Woord. Onze didactische keuzes gaan ervan uit dat leren in het teken staat van het tot je bestemming mogen komen. Lever kwaliteit en doe dus niet mee aan de klaagzang in het onderwijs. Bied op school een veilige, uitnodigende leef- en werkplek. En ten slotte: Geef ouders een belangrijke plaats.”