Politiek wordt wel degelijk grover; en ja, dat ís schadelijk
In de politiek werd, in de laatste halve eeuw, het taalgebruik grover en de omgang on behouwener. Dat botst niet alleen met regels van beschaving, maar schaadt, ten diepste, ook de democratie zelf.
„Vroeger was het beter”, zei oud-VVD-leider Wiegel deze week in een interview ter gelegenheid van het verschijnen van een door Pieter Sijpersma geschreven biografie. En het bekende liberale kopstuk meent het.
Wat was er dan beter? Nou, de onderlinge omgang tussen politici. Stevig hakten PvdA-leider Den Uyl en de VVD-voorman op elkaar in. Maar… ze mochten elkaar wél. „De gunfactor is in de politiek cruciaal”, aldus Wiegel. „Zolang die er is, kun je de meest afschuwelijke dingen tegen elkaar zeggen. Tegenwoordig spelen ze allemaal veel meer op de man.”
Dat de politiek sinds de glorietijd van Wiegel, de jaren zeventig, grover werd, valt moeilijk te betwisten. In die vergroving zijn echter wel facetten te onderscheiden, waarvan de één ernstiger gevolgen heeft dan de ander.
Het eerste facet is verruwing van het taalgebruik. „Gewoon je bek houden”, zei een geërgerde premier Rutte eind september over in strijd met de regels juichende Feyenoordsupporters.
Nu staat buiten kijf dat het taalgebruik van politici vaak een stuk simpeler en directer kan. Ze praten over governance, indicatiecommissies, subpopulaties en dosisoptimalisatie: een voor oningewijden onnodig abracadabra.
Toch is duidelijk en zakelijk taalgebruik hanteren iets anders dan door uitdrukkingen als „Pleur op” je minister-presidentiële waardigheid verliezen en je voorbeeldfunctie als politicus veronachtzamen.
Een tweede aspect van verruwing is het tijdens debatten schaamteloos door elkaar heen toeteren. Tenenkrommend was in dit opzicht de confrontatie van deze week tussen de Amerikaanse presidentskandidaten Trump en Biden.
Helaas is het verschijnsel van onbeschoft door elkaar heen schreeuwen ook in Nederlandse verkiezingsdebatten al enige tijd gemeengoed geworden. Bouwvakker, docent, verpleegster, ondernemer en wetenschapper; allen generen zich wanneer ze lijsttrekkers van partijen elkaar ongeduldig en respectloos in de rede horen vallen.
Dat brengt op het derde en kwalijkste facet van vergroving, namelijk het zeer persoonlijk aanvallen van de opponent en het in twijfel trekken van zijn integriteit. Die vorm van verruwing gaat eigenlijk het verst en kwam in de tijd van Wiegel en Den Uyl op die wijze nauwelijks voor.
Het sterkste recente voorbeeld is opnieuw Trump, die richting Biden zo’n absolute minachting tentoonspreidt dat hij de indruk maakt hem niet eens als een legitieme politieke tegenstander te aanvaarden. Dat gaat, goed beschouwd, te ver.
Democratie kan immers, zoals Ian Buruma deze week in NRC betoogde, alleen bestaan als alle deelnemers het eens zijn over de regels van het spel. Als zij, bijvoorbeeld, de uitslag van een verkiezing in principe respecteren. En als zij elkaar –of ze elkaar nu sympathiek vinden of niet– erkennen als rechtmatige tegenspelers. Toegegeven, wanneer zij elkaar als persoon hoog achten, is dat prettig. Wezenlijk is echter dat zij de ander respect betogen vanwege diens functie, diens kiezers of de instantie die hij vertegenwoordigt.
Gaat dat steeds meer ontbreken, dan ondergraaft dat wezenlijke democratische waarden. Dan wordt het opletten geblazen.