Kabinet wil Groeifonds vliegende start geven
„Leuk, gratis geld.” Het begin september door het kabinet gelanceerde Nationaal Groeifonds leidt, bij economen en in de politiek, tot kritische reacties. Drie vragen over het zogeheten Wopke-Wiebesfonds. En twee visies vanuit de Kamer, één uit de linker- en één uit de rechterflank.
Na zo’n anderhalf jaar praten, deels achter deels voor de schermen, is eindelijk de kogel door de kerk. Door middel van een Nationaal Groeifonds wil het kabinet, aldus de koning in de Troonrede, „het toekomstig verdienvermogen van ons land” en daarmee ook „de welvaart van morgen” op peil houden of vergroten.
Een grote verrassing was die mededeling niet. Immers, ruim een week eerder, op 7 september, presenteerden de ministers Hoekstra (Financiën) en Wiebes (Economische Zaken) reeds hun opmerkelijke plan. Door vijf jaar lang jaarlijks 4 miljard euro in dit Nationaal Groeifonds te storten, wil Rutte III een flinke pot met geld creëren. Daaruit zullen vervolgens investeringen worden gedaan op drie terreinen: fysieke infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling, en onderwijs.
Klinkt mooi. Toch roept zo’n ambtieus plan meteen ook vragen op. Vooral deze drie:
1. Waar komt dit geld vandaan en wie bepaalt waar het heen gaat?
Die vraag brengt meteen op een groot twistpunt rond dit investeringsfonds. Het geld wordt door het kabinet namelijk geleend op de internationale kapitaalmarkt. Slim, zegt de coalitie, want de rente is momenteel zo laag dat je op lenen zelfs geld toe krijgt. Waarom dan nú niet een flink fonds vullen, om daar in de toekomst –in de vorm van een versterkte economie– van te profiteren?
Ook inzake de wijze waarop de gelden straks worden uitgegeven, steunen de fracties van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie in hoofdlijnen de regering. Een onafhankelijke commissie (waarin onder meer oud-minister Dijsselbloem, prins Constantijn van Oranje en ING-hoofdeconoom Marieke Blom zitting hebben) moet projectaanvragen gaan beoordelen; het kabinet neemt over elke aanvraag de eindbeslissing.
Juist op deze punten richten zich de bezwaren van critici. Zo gaven de economen Lex Hoogduin, voormalig directielid van De Nederlandsche Bank, en Coen Teulings, oud-directeur van het CPB, onlangs in dagblad Trouw aan het onwenselijk te vinden dat de overheid de voorgenomen investeringen niet gewoon via de rijksbegroting laat lopen, maar wil gaan betalen uit een apart potje. Keuzes over waar er een spoorlijn of extra snelweg aangelegd moet worden, mogen door de politiek niet uitbesteed worden, vinden zij, maar moet Den Haag zelf maken. Teulings: „Het zou beter zijn om uit te gaan van een hoger gemiddeld financieringstekort en te investeren via de gewone begroting. Ik zou zeggen: Ga regeren!”
Als een bedrijf of een lagere overheid zoals een provincie aanspraak wil maken op subsidie uit het fonds –het gaat om giften, geen leningen–, zal het moeten gaan om éénmalige investeringen die de groeicapaciteit van de Nederlandse economie structureel vergroten, maar die commercieel gezien niet aantrekkelijk zijn, stelt het kabinet. Rendementseisen zijn er niet. Wel diverse criteria aan de hand waarvan de commissie projectvoorstellen beoordeelt. Zo mag de subsidieaanvraag geen project betreffen dat zonder het Groeifonds ook wel zou doorgaan. Er is geen maximum aan het investeringsbedrag, wel een minimum: 30 miljoen euro.
2. Wie bedacht eigenlijk dit idee van een Nationaal Groeifonds? En heeft Nederland vaker zoiets gehad?
Dit investeringsfonds kent een roerige voorgeschiedenis. Vast staat inmiddels dat op het ministerie van Financiën, op initiatief en onder druk van minister Hoekstra, al vanaf maart 2019 druk werd nagedacht over de voors en tegens van zo’n fonds. Voor het eerst naar buiten kwam het plan echter pas op 22 augustus 2019. ”Coalitie broedt op miljardeninjectie voor economie”, kopte toen De Telegraaf. Toen enkele weken later, een dag voor Prinsjesdag, minister Wiebes in een interview claimde de bedenker ervan te zijn, waren binnen de coalitie de poppen aan het dansen. Een dag later weersprak Hoekstra zijn collega publiekelijk. Door de openlijke onenigheid tussen dit tweetal ging het fonds vanaf dat moment aan het Binnenhof over de tong als het Wopke-Wiebesfonds.
In de Troonrede van vorig jaar kwam het „investeringsfonds” overigens alleen nog voor als een voornemen waarmee het kabinet aan de slag wilde gaan. Pas rond de Miljoenennota van 2020 trad Rutte III naar buiten met een preciezer omschreven plan. Waarbij het insiders opviel dat inmiddels niet meer gesproken werd –zoals in Hoekstra’s oorspronkelijk opzet– over een fonds van 50 of misschien zelfs wel 100 miljard euro, dat een looptijd zou hebben van 25 jaar, maar dat was afgeschaald naar 20 miljard en een looptijd van vijf jaar.
Uniek is het idee van een investeringsfonds bepaald niet. Zo kende Nederland tussen 1995 en 2011 het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Dit werd 25 jaar geleden opgericht met de bedoeling de aardgasbaten –althans een groot deel ervan– niet zomaar te laten opgaan in de algemene middelen, maar die te bestemmen voor investeringen in de infrastructuur en de kenniseconomie.
Tot circa 2005 heeft dit fonds zo’n 17 miljard euro geïnvesteerd. Onder meer de Betuwelijn en de Hogesnelheidslijn zijn eruit gefinancierd. Merkwaardigerwijze is het geld vooral besteed aan projecten in West-Nederland; Groningen, de provincie die het lucratieve aardgas leverde, profiteerde er nauwelijks van.
Kritiek op het functioneren van het FES (ondermeer dat lobbyisten soms vrij spel hadden in hun beïnvloeding van de bestedingen) leidden er in 2011 toe dat het werd opgeheven.
Minder goede ervaringen met het FES hebben het huidige kabinet er echter niet van weerhouden opnieuw iets vergelijkbaars op te tuigen, zij het nu met –op het eerste gezicht– meer waarborgen om te voorkomen dat het Nationaal Groeifonds speelbal wordt van de grilligheid van politici of lobbyclubs.
Ook de coronapandemie, die de Miljoenennota voor het jaar 2021 op zijn kop zette en die uitgaat van een enorm financieringstekort van ruim 7 procent, heeft de regering er niet toe gebracht het plan van Hoekstra en Wiebes af te blazen. In tegendeel. Volgens het kabinet past het op poten zetten van dit fonds uitstekend bij de mantra: „We gaan onszelf uit de crisis investeren.”
3. Wanneer gaat het van start? En zijn er al concrete projecten die wellicht uit het Wopke-Wiebesfonds betaald gaan worden?
Het kabinet wil met het fonds een vliegende start gaan maken. Al begin 2021 zouden de eerste projecten goedgekeurd moeten gaan worden. Die voortvarendheid heeft, naast een inhoudelijke, zonder twijfel ook een publicitaire kant: als het fonds eenmaal ‘loopt’, kunnen de coalitiepartijen er tijdens de campagne voor de komende Kamerverkiezingen goede sier mee maken.
Wel zal er, voor het zover is, aan het Binnenhof nog veel over gesproken worden. Nadat het thema bij de Algemene Politieke Beschouwingen al van diverse kanten is bekeken, zal het fonds volgende week, als Kamer en regering elkaar treffen bij de Algemene Financiële Beschouwingen, opnieuw een rol van betekenis spelen. Het Groeifonds is ondergebracht in de begroting van het ministerie van Financiën. Omdat er geen apart wetsvoorstel voor is gemaakt, kunnen fracties het fonds alleen blokkeren door, in december, tegen de totale begroting van Financiën te stemmen.
Voor die tijd, in de eerste week van november, is er nog de behandeling van de begroting van Economische Zaken, waar het thema evenmin onbesproken zal blijven. Kortom: voor de oppositie nog kansen genoeg om het plan te beïnvloeden en mogelijk iets te wijzigen.
Vallen er ondertussen al projecten te bedenken die bij het Wopke-Wiebesfonds zullen worden aangemeld? Moeiteloos. Vooral op het gebied van fysieke infrastructuur. Wat te denken van de al vele jaren boven de markt hangende Hanzelijn, een spoorlijn van Lelystad naar Groningen, bedoel om het noorden beter te ontsluiten en in verbinding te brengen met centraal Nederland? Kosten van dit project: een slordige 5 miljard euro.
Andere opties: de IJmeerverbinding tussen Amsterdam en Almere (kosten: 2 miljard euro) of het doortrekken van de Noord-Zuidlijn naar Schiphol en Hoofddorp (3 miljard euro). En voor wie het wat meer zoekt in de innovatiehoek: een ondergrondse waterkrachtcentrale in Limburg.
„Groenere invulling nodig”
Dat het kabinet met een investeringsfonds komt om ons land klaar te maken voor de toekomst, juicht GroenLinks toe, zegt Kamerlid Tom van der Lee. „We staan aan de vooravond van grote veranderingen: een klimaatverandering die we willen afremmen, een stikstofprobleem dat we willen oplossen, een enorme woningnood die we moeten lenigen. De nieuwe woonwijken die er moeten komen, moeten qua bereikbaarheid duurzaam ontsloten worden. Dus als we nú kosteloos kunnen lenen om deze uitdagingen aan te kunnen, dan moeten we dat zeker doen.”
Kritisch is GroenLinks wel op de vormgeving. „De investeringen die het kabinet voor ogen staan, gaan uit van oud economisch denken, met een sterke nadruk op infrastructuur. Over de noodzaak tot vergroening hoor je weinig. Liefst zouden wij dit Groeifonds –dat woordje ”groei” spreekt ons overigens totaal niet aan– uitbouwen tot een Klimaatfonds. Daar hebben we ook voorstellen voor gedaan. Verder hebben we tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen, samen met de ChristenUnie, een motie ingediend waarin we vragen om bij de toekenning van projecten uit het investeringsfonds een zogeheten CO2-beprijzing toe te passen. Gelukkig zien we het kabinet enigszins bewegen als het om dit soort thema’s gaat.”
Belangrijk vindt Van der Lee verder dat over de besteding van het fonds niet slechts een onafhankelijke commissie en de ministers van Financiën en Economische Zaken beslissen, maar ook de Tweede Kamer. „Die moet, als het om zulke grote bedragen gaat, zeker zeggenschap hebben.”
„Fonds mist meerwaarde”
Het doel van het Nationaal Groeifonds is op zichzelf niet verkeerd, vindt SGP-Kamerlid Chris Stoffer. „20 miljard euro is veel geld, maar als je het uitsmeert over meerdere jaren, dan valt het ook wel weer mee. En wij moeten toch wel een half procent van ons BBP willen besteden aan het verdienvermogen van onze kinderen?” Als het over de vorm gaat, heeft hij echter veel kritiek. „Volgende week spreekt de Kamer er weer over, bij de Financiële Beschouwingen. Onze insteek is: als het met dit fonds blijft zoals het nu is, zien wij er geen meerwaarde in. Haast alle uitgaven die het kabinet langs deze weg wil doen, kunnen ook via de rijksbegroting gedaan worden. Aanleggen van spoor, investeren in onderwijs; dat kan toch ook vanuit de algemene middelen? Beter zelfs, want dan heeft de Kamer er via het budgetrecht tenminste controle op.”
In elk geval vindt de SGP dat er een helder traject moet zijn waarlangs de inkomsten en uitgaven van het fonds „op termijn weer ingepast worden in de rijksbegroting. Wij zijn voor een degelijk financieel beleid.” Onduidelijk vindt Stoffer welke investeringen via het fonds nu eigenlijk gedaan kunnen worden. „Als stikstofuitstoot een belangrijk criterium wordt, wordt het lastig. Alles wat je op het terrein van fysieke infrastructuur doet, genereert stikstof.” Ook is hij bang dat het geldpotje een „wapperfonds” wordt, namelijk wanneer een na enige tijd anders samengestelde commissie of „een regering die zich laat gijzelen door links” een ander beleid gaan voeren. „Al met al heeft het plan, vinden wij, een hoog tekentafelgehalte.”