Komen de Arabieren straks massaal naar Sion?
De vredesakkoorden tussen Israël en enkele Arabische landen maken onder veel Joden en christenen het verlangen wakker naar méér. Gaan we het meemaken dat de nazaten van Izak en Ismaël elkaar weer in de armen zullen sluiten, of is dat vroom wensdenken?
Het was een gebeurtenis om je de ogen bij uit te wrijven. Is dit echt? Het wás echt: de koning van Bahrein ontving afgelopen week een Torahrol uit handen van Jared Kushner, de schoonzoon van president Trump en zelf van Joodse afkomst. De rol is bedoeld voor de piepkleine maar nog altijd springlevende Joodse gemeenschap in Bahrein.
Het was de zoveelste verrassing in een tijd waarin de betrekkingen tussen Israël en sommige Arabische landen razendsnel verbeteren. En het roept de vraag op: valt er nog meer te verwachten? Worden straks de eeuwenoude profetieën waar, die voorzeggen dat volken en naties naar Sion zullen komen, zoals bijvoorbeeld Jesaja schrijft (Jesaja 2)? En zou er dan ook een snelweg komen tussen Caïro en Bagdad, naar Jesaja 19, terwijl de Egyptenaren en Irakezen samen met de Israëli’s zich buigen voor dezelfde God?
Het zou te pretentieus zijn om op dat soort vragen een gedetailleerd antwoord te geven. Wat wel kan, is de huidige gebeurtenissen rond Israël van een context voorzien. Uit die context blijkt één ding duidelijk: de zogeheten Abrahamakkoorden tussen Israël en Arabische landen zijn van historisch belang, maar tegelijk is op dit moment maar een klein deel van de islamitische wereld geïnteresseerd in duurzame vrede met Israël. Er zijn nog grote obstakels te overwinnen op zowel religieus als politiek terrein. Een verkenning.
Obstakel 1: theologie
Er zijn boekenkasten vol geschreven over de vraag of de Koran en de Hadith zich schuldig maken aan Jodenhaat of niet – en als dat zo is, of daar wat aan te doen is. Het antwoord verschilt aan wie je het vraagt. Dat is ook niet zo vreemd: het gaat hier om teksten die meer dan duizend jaar oud zijn en in een totaal andere tijd en context tot stand zijn gekomen. Daardoor is uiteindelijk niet de tekst, maar de interpretatie bepalend.
Op zichzelf bekeken liegen de teksten uit de bronnen van de islam er niet om. Joden worden er doorgaans in een negatief daglicht gezet omdat ze Gods geboden niet hebben gehoorzaamd. Echter, in feite stammen de meest negatieve waarderingen van Joden niet uit de Koran en Hadith. Die komen veel vaker uit de interpretatie van dergelijke teksten door latere moslimgeleerden, zoals de middeleeuwse Koranexegeten Ibn Taymiyya en Ibn Kathir.
Volgens islamologen als Bernard Lewis is dat een gevolg van het willen benadrukken van de eigen islamitische identiteit. Hij stelt dat sommige islamitische geleerden zijn „geobsedeerd” door de identiteitskwestie. Door zich af te zetten tegen Joden (en tegen christenen) wordt de eigenheid van de islam benadrukt.
Die analyse sluit aan bij het grote islamitische verhaal over Israël. Dat is in feite een verhaal van vervangingstheologie dat dient als rechtvaardiging van de eigen identiteit. De islamitische wereld is daarin in de plaats van Israël gekomen.
In het Koranische narratief slaagt Israël er niet in om volgens Gods maatstaven te leven – overigens net als in de Bijbel. Maar in de Bijbel wordt dat probleem opgelost door de komst van Christus ín Israël. Gods verhaal met Israël is dus niet afgelopen, integendeel: Hij gebruikt Israël om de wereld te zegenen.
In het Koranische verhaal echter stopt de lijn met Israël. Het volk heeft zijn kans gehad en de openbaring is naar Mohammed gegaan. Daardoor is het in islamitische theologie veel moeilijker om het Joodse volk als een bijzonder volk te zien dan in christelijke theologie.
Obstakel 2: geschiedenis
In de politieke praktijk staat doorgaans niet de theologische moeite met Israël voorop, maar de recente geschiedenis. De moderne staat Israël wordt in het Midden-Oosten vanuit een heel ander denkkader bezien dan in het Westen. Israël is voor velen in de Arabische wereld niet meer en niet minder dan een hernieuwde poging van het Westen om delen van het Midden-Oosten te koloniseren.
Het bestaan van een sterk en welvarend Israël confronteert de Arabische wereld bovendien pijnlijk met het eigen onvermogen. Ooit, duizend jaar geleden, vormde het Arabische kalifaat van de Abassiden het wetenschappelijke en culturele hart van de wereld. Maar na de val van Bagdad in 1258 ging die leidende positie voorgoed verloren. Andere volkeren, zoals de Turken met het Ottomaanse Rijk, namen de leiding over. Zij werden gevolgd door een periode van Europese kolonisatie van het Midden-Oosten en, als ultieme vernedering, de stichting van de staat Israël. Zelfs met verenigde legermachten en herhaalde aanvallen bleken de Arabische staten in de decennia na 1948 niet in staat om iets uit te richten tegen de Joodse staat.
Zolang Israël bestaat, wordt de Arabische wereld aan dat onvermogen herinnerd. Daardoor vormt Israël alleen al door zijn bestaan hét overkoepelende trauma van de regio. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat veel islamitische leiders zullen overgaan tot het aangaan van banden met Israël. Met zo’n beladen geschiedenis is een akkoord haast niet uit te leggen aan het eigen publiek.
Obstakel 3: politiek
Er is sinds het uitroepen van de staat Israël één politieke kwestie die alle Arabische landen in theorie verenigt: de Palestijnse zaak. Zo ligt het opkomen voor de Palestijnen ten grondslag aan de oprichting van de Organisatie voor Islamitische Samenwerking in 1969, waar vrijwel alle landen met een moslimmeerderheid lid van zijn.
Hetzelfde geldt voor de Arabische Liga. Die werd in 1945 mede opgericht om te voorkomen dat er ooit een Joodse staat in Palestina zou komen. Toen die staat er toch kwam, verschoof de aandacht naar de Palestijnse zaak. In 1959 sprak de Liga (waarin 22 Arabische landen samenwerken) af om Palestijnen nooit te naturaliseren tot burger van een ander Arabisch land. Dit om „assimilatie te voorkomen in de gastlanden.”
Maar hoe hard is die opstelling? Vorige week kwam de Arabische Liga bij elkaar onder voorzitterschap van de Palestijnen. Die laatsten probeerden er een resolutie doorheen te krijgen waarin de Emiraten worden veroordeeld om hun toenadering tot Israël. Maar de resolutie kreeg geen meerderheid en werd verworpen. Het Palestijnse leiderschap is daar zo boos over dat ze haar relatie met de Arabische Liga wil herzien. Arabische landen praten wel over de Palestijnen maar doen niets voor hen, is hun opvatting – iets dat de feiten inderdaad niet weerspreken. Zo hebben de Emiraten onlangs een wet uit 1972 nietig verklaard waarin Israël geboycot wordt.
Toch is een misvatting om te denken dat de Palestijnse kwestie daarmee uit de wereld is. Onderzoeken wijzen dat steeds weer uit. Het Arab Center in Washington kwam in 2018 met een rapport waarvoor mensen uit elf Arabische staten waren ondervraagd over de Palestijnen. In ieder land, zonder uitzondering, vond een grote meerderheid dat de Palestijnse zaak álle Arabische landen aangaat en niet alleen de Palestijnen zelf. Ook vindt bijna 90 procent van de bevolking in de Arabische wereld dat hun land Israël niet officieel zou moeten erkennen. En dat was niet alleen in het onderzoek van 2018 het geval, maar ook in vijf voorgaande onderzoeken sinds 2011.
Die houding van het volk geldt ook voor de Verenigde Arabische Emiraten en zéker voor Bahrein. Dat laatste land wordt geregeerd door een soennitisch, seculier vorstenhuis terwijl de meerderheid van de Bahreini’s sjiitisch is en in onmin leeft met de eigen leiders. De laatste dagen hebben allerlei maatschappelijke groepen in Bahrein van zich laten horen: ze wijzen de deal met Israël in niet mis te verstane bewoordingen af. Op de grond blijft de politieke toekomst van de Palestijnen onverkort een zaak van groot belang. Leiders die normalisering van hun relatie met Israël overwegen, zijn zich daar goed van bewust.
Arabische NAVO
Er zijn dus op zijn minst drie grote obstakels te overwinnen voor een duurzame vrede tussen Israël en andere landen in het Midden-Oosten. Het probleem van de huidige akkoorden tussen Israël enerzijds en de Emiraten en Bahrein anderzijds is dat deze obstakels in feite niet overwonnen zijn.
De regeringen van zowel de Emiraten als Bahrein hebben, voor een belangrijk deel als gevolg van Amerikaanse druk, bepaald dat een overeenkomst met Israël nu een goed idee is. Een goede relatie met Washington, toegang tot geavanceerde wapens, een gezamenlijk front tegen Iran: het zijn een paar van de politieke redenen die voor de leiders van deze Golfstaten de doorslag hebben gegeven. Dat gevoelen wordt echter niet gedeeld onder brede lagen van de bevolking, vooral niet in Bahrein. Die overtuiging onder het volk wordt echter goeddeels genegeerd door de leiders.
De conclusie is dan ook dat Israël op dit moment vrijwel alleen de banden kan normaliseren met niet-democratische landen in de Arabische wereld. Immers, in democratische landen zou een meerderheid doorgaans tegen een vredesverdrag stemmen, zoals onderzoeken uitwijzen.
Nu zijn er in feite nauwelijks democratische Arabische staten, dus wat dat betreft kan Israël in theorie nog wel even doorgaan met het aanknopen van diplomatieke banden. Dat gebeurt dan ook volop, onder Amerikaanse leiding. Wellicht is Oman het volgende land dat de stap gaat wagen, al heeft de populaire grootmoefti daar herhaaldelijk een anti-Israëlisch standpunt ingenomen dat niet strookt met de officiële, veel gematigder opvatting van de Omaanse regering.
De landen die welwillend tegenover Israël staan, komen hoofdzakelijk allemaal uit hetzelfde blok in het Midden-Oosten: dat van de autocratisch geregeerde Arabische landen die de VS samen met Israël al langer willen verenigen in een soort Arabische NAVO. Dat blok van landen is van nature sterk gekant tegen de twee andere machtsblokken die er in het Midden-Oosten van vandaag zijn: het Iraanse kamp en het Turkse kamp. Het is dan ook niet gek dat de sterkste tegenstanders van normalisering precies daar te vinden zijn. Iran en Turkije en hun partners in de regio hebben geen goed woord over voor de laatste ontwikkelingen.
Die stand van zaken laat zien waar de natuurlijke grenzen liggen van de inspanningen van de Verenigde Staten om vrede in het Midden-Oosten te bewerkstelligen. Ja, de Abrahamakkoorden met de Emiraten en Bahrein zijn zonder meer historisch te noemen. Ja, er is ook beweging in Oman, Sudan, Mauritanië, Marokko en zelfs Saudi-Arabië. Maar zolang de obstakels op het pad naar duurzame vrede niet uit de weg zijn geruimd, is het wat voorbarig om de visioenen van Jesaja op deze verdragen van toepassing te verklaren.
Joden in de Golf zijn opgetogen
In zowel de Verenigde Arabische Emiraten als Bahrein bevindt zich nog altijd een Joodse gemeenschap. In Manama, de hoofdstad van Bahrein, staat een synagoge voor de naar verluidt 36 Joden die daar nog wonen. Hun aanspreekpunt is Ebrahim Dawood Nonoo, een geslaagde Bahreinse zakenman. Hij is vol lof over de stap die zijn land richting Israël heeft gezet.
Voor de verdere integratie van de Joden in Bahrein zal het overigens weinig betekenen; die is al uitmuntend. Nonoo werd in 2001 zelf de eerste Joodse afgevaardigde in de Bahreinse shoera, een soort raadgevend orgaan. Zijn nicht Houda werd in 2008 zelfs de Bahreinse ambassadeur voor de Verenigde Staten – de eerste Joodse ambassadeur namens een modern Arabisch land.
Ook in de Emiraten is de positie van de Joodse gemeenschap niet slecht. Er wonen, met dank aan het open klimaat voor expats, zo’n 3000 Joden van wie een onbekend aantal uit het buitenland afkomstig is. In Dubai zijn twee synagoges.
Tussen de vele tientallen etniciteiten in een stad als Dubai past de Joodse er makkelijk bij, zegt de Joodse advocaat Ross Kriel uit Dubai in de krant Israel Hayom. „Het enige antisemitisme dat ik hier heb ervaren was afkomstig van Europeanen.”
Overigens zijn er wel degelijk voorbeelden van antisemitisme in zowel de Emiraten en Bahrein. Zo publiceerde het Zayedcentrum in Abu Dhabi, genoemd naar de stichter van de Emiraten, in 2002 een rapport waarin de „zionisten” verantwoordelijk werden gehouden voor de Holocaust, en niet de nazi’s. Dat rapport zorgde voor een internationale rel die het einde van het Zayedcentrum betekende.