Buitenland

Colombiaanse micro-ondernemer door pandemie soms weer terug bij af

Stichting Woord en Daad en haar Colombiaanse partnerorganisatie Conviventia zetten alle zeilen bij om Colombiaanse micro-ondernemers te helpen. Een groot deel heeft door de coronapandemie geen inkomsten meer.

Ynske Boersma
15 June 2020 20:01Gewijzigd op 16 November 2020 19:35
De omzet van Maria Helena Nova de Morales is compleet ingestort. „Iedereen heeft minder te besteden door de crisis, en mensen kopen alleen wat ze echt nodig hebben.” beeld Ynske Boersma
De omzet van Maria Helena Nova de Morales is compleet ingestort. „Iedereen heeft minder te besteden door de crisis, en mensen kopen alleen wat ze echt nodig hebben.” beeld Ynske Boersma

In tal van landen waar Woord en Daad actief is, zijn opleidingsprogramma’s noodgedwongen stil komen te liggen omdat ze niet digitaal georganiseerd kunnen worden. Een ander deel van de programma’s kan met enige aanpassingen toch doorgang vinden. Zo organiseren de partnerorganisaties van Woord en Daad waar mogelijk virtueel (vak)onderwijs, en krijgen de kinderen van hun sponsorprojecten in plaats van een warme maaltijd op school, een boodschappenpakket thuis gestuurd. „Waar mogelijk geven we ook vouchers”, zegt Sander Verduijn, regiomanager voor Woord en Daad in Latijns-Amerika. „Daarmee kunnen ze boodschappen doen of schoolspullen kopen. Zo kunnen ze zelf bepalen wat ze nodig hebben.”

In veel landen die ter bestrijding van de corona-epidemie op slot zijn gegaan, ligt de economie plat en stijgt de werkloosheid. Kleine zelfstandig ondernemers die met veel moeite en weinig bedrijfskapitaal een onderneming hebben opgezet, hebben geen buffers om die klap op te vangen, noch steun van de overheid.

Zo zijn de activiteiten van 80 procent van de Colombiaanse ondernemers die door Conviventia zijn opgeleid stil komen te liggen, zegt Sonia Rojas, directrice van het Centrum voor Werkgelegenheid en Ondernemerschap van Conviventia (Conecta). „Slechts 20 procent heeft kunnen doorwerken door op andere manieren te werken, of door een ander product te gaan maken. Zoals bakkers die nu aan huis bezorgen, en confectiebedrijven die zijn overgeschakeld op de productie van mondkapjes.”

Voor de bedrijven die zijn stilgevallen, zijn de vooruitzichten zorgwekkend. „Velen overleven nu op hun spaargeld en door de inboedel van hun bedrijf te verkopen, zodat ze het nog een maand langer uithouden. Maar dat betekent ook dat, zodra de pandemie voorbij is, ze niets meer overhebben om opnieuw te beginnen.”

Failliet

Conviventia doet wat ze kan om de ondernemers uit hun opleidingsprogramma’s bij te staan. Rojas: „We geven nu trainingen op afstand –per telefoon en via internet– om de ondernemers te leren zich aan de omstandigheden aan te passen. Zoals hoe ze producten kunnen versturen naar klanten en hoe ze sociale media kunnen inzetten voor de verkoop. Maar met het wegvallen van hun traditionele afzetmarkten kunnen we niet voorkomen dat de meesten failliet gaan.”

Des te belangrijker is het om ontwikkelingsprojecten voort te zetten, aldus Woord en Daad. „Juist nu is verbondenheid, in gebed en in financiële ondersteuning, cruciaal voor alle ondernemers die hun dagelijkse inkomsten nodig hebben om hun gezinnen te ondersteunen. Geen inkomen betekent voor hen letterlijk dat er ook geen eten op tafel komt.”

Een race naar de bodem

Een rode doek hangt uit het raam van Maria Helena Nova de Morales’ huis in de Colombiaanse stad Soacha. Honger, betekent die stille rode noodkreet, die sinds het begin van de verplichte quarantaine in Colombia aan honderdduizenden Colombiaanse gevels verscheen. De pandemie bracht op ongenadige manier de extreme ongelijkheid en onzekerheid van de Colombiaanse economie aan de oppervlakte. Niet alleen de 50 procent van de bevolking die werkzaam is in de gigantische informele economie kwam in één klap zonder inkomsten te zitten, maar ook talloze zelfstandig ondernemers zagen hun verkopen volledig instorten.

Zo ook Maria Helena Nova de Morales (64). Sinds ze twaalf jaar geleden werd ontslagen door de kledingfabriek waar ze achttien jaar lang werkte, leeft ze van de opbrengsten van haar naaiatelier, waar ze jassen en uniforms maakt. Het atelier is haar enige bron van inkomsten: de kledingfabriek keert geen pensioen uit en AOW bestaat niet in Colombia. Ook haar man Heliodoro (72) heeft tijdens zijn werkzame leven als elektricien geen pensioen kunnen opbouwen.

„Van jongs af aan heb ik kleding gemaakt. Ik ben jong getrouwd, op mijn 15e. Mijn school maakte ik daarom niet af, maar wel volgde ik naaicursussen, om kleren voor de kinderen te kunnen maken”, vertelt Nova de Morales in haar atelier, een kleine kamer van haar huis die uitkijkt op de bergen. Aan de muur hangen papieren patronen, in de hoek staat een paspop, en op planken aan de muur liggen in plastic verpakte jassen netjes opgestapeld, klaar voor de verkoop.

„Siempre me rebusqué”, zegt ze, een typisch Colombiaanse uitdrukking voor het bijeenscharrelen van een inkomen in de zwarte economie. Het ontbrak haar aan kennis over ondernemerschap om haar bedrijf te professionaliseren en te formaliseren. Een cursus ondernemerschap van de Colombiaanse stichting Conviventia bracht daar verandering in. Ze schreef haar bedrijf in bij de Kamer van Koophandel, breidde haar afzetmarkt uit tot buiten Soacha en het aangrenzende Bogota, en leerde hoe ze een administratie moest bijhouden.

„Daarvoor lette ik er nooit op hoeveel ik uitgaf aan stoffen, of hoeveel tijd ik in het naaien van een kledingstuk stopte”, zegt Nova de Morales. Ze laat een handgeschreven papier zien met daarop berekeningen van het aanwezige bedrijfskapitaal.

Maar sinds het begin van de verplichte quarantaine in Colombia, 25 maart, is Nova de Morales’ verkoop compleet ingestort. „In maart annuleerden mijn klanten hun orders. Iedereen heeft minder te besteden door de crisis, en mensen kopen alleen wat ze echt nodig hebben. Uitgaven zoals aan een nieuwe jas stellen ze nu uit.”

Het bedrijfskapitaal daalde zodoende naar nul. Net als de meeste andere confectieateliers maakt Nova de Morales nu mondkapjes en beschermende overals. Maar de concurrentie ontaardt in een race naar de bodem: de prijzen liggen zo laag dat ze er nagenoeg niets aan overhoudt – zo’n 1,50 per verkochte overal, en een paar dubbeltjes per mondkapje.

Conviventia doet wat ze kan om Nova de Morales bij te staan. Zo leert ze met een filmpjes op haar telefoon hoe ze gebruik kan maken van bezorgdiensten, onlinebankieren en sociale media om haar producten te verkopen. Dat gaat moeizaam: „Op mijn leeftijd is internet te hoog gegrepen voor mij”, zegt ze schuchter. Toch gaat ze door. Er zit niets anders op.

Verkoop via Instagram werkt

Marcela Mateus Acosta’s onderneming Mayula is een waar familiebedrijf. Mateus Acosta (41) is het creatieve brein van de onderneming: ze ontwerpt kleurige haarbanden, sjaals en tulbanden, gemaakt van restpartijen van stoffen. Haar man Luis tekent en knipt de patronen, dochter Juliana en Marcela bedienen de naaimachines, en Laura, de oudste van de drie kinderen, doet de administratie en helpt met de verkoop op markten.

Twee jaar geleden zegde Mateus Acosta haar baan bij een zorgaanbieder op om voor zichzelf te beginnen. „Ik wilde vanuit huis werken, om zo meer bij de kinderen te kunnen zijn.” Ze bleek onvermoede talenten als ontwerpster te hebben. „Een vriendin hielp me uit de brand door me werk in haar confectieatelier te geven. Zo leerde ik de naaimachine te bedienen. Een tijdje later kocht ik een tulband in het centrum van Bogota, wat me op het idee bracht om zelf tulbanden te gaan maken.”

De tulband, oorspronkelijk een accessoire gebruikt door Afro-Colombiaanse vrouwen, heeft een bijzondere geschiedenis in Colombia, vertelt Mateus Acosta. „In de koloniale tijd hadden Europese vrouwen de gewoonte om het haar van hun Afrikaanse slaven af te scheren, zodat ze minder aantrekkelijk waren voor hun mannen. De vrouwen begonnen hun haar daarom in kleurige tulbanden te wikkelen, waarin ze allerlei symbolen verwerkten. Zoals een knoop aan de zijkant voor een getrouwde vrouw, en een knoop bovenop voor een vrijgezelle vrouw. De tulband is voor hen een symbool van verzet en veerkracht.”

Haar ontwerpen sloegen aan: „Mijn man moedigde me aan om ermee op een markt te gaan staan. Ik twijfelde, want ik had nog weinig vertrouwen in het talent dat God me gegeven heeft. Maar ik ging toch, en in vier uur tijd verkochten we voor bijna 100 euro”, vertelt ze geëmotioneerd. Een kapitaal in Colombia, waar een minimummaandsalaris rond de 250 euro ligt.

Dankzij de trainingen van Conviventia leerde ze ook de benodigde ondernemersvaardigheden, en schreef ze haar bedrijf in bij de Kamer van Koophandel. De lessen waren een openbaring voor Mateus Acosta: „Mijn onderneming was heel geïmproviseerd. Ik verkocht hier en daar mijn producten, maar ik dacht niet na over marktonderzoek, marketing of het formaliseren van mijn bedrijf. Ik leerde vaardigheden om te kunnen groeien.”

Sinds het begin van de coronacrisis in Colombia zag ook Mateus Acosta haar omzet teruglopen. Net als veel andere confectiebedrijven is ze overgestapt op de productie van mondkapjes. Maar anders dan de meesten maakt ze die van kleurige stoffen en met een bijbehorende haarband. Ze verkoopt die via Instagram. De strategie werkt. Hoewel de inkomsten nog steeds achterblijven, zijn die in ieder geval voldoende om de rekeningen te betalen.

„Alleen door ons aan te passen en onszelf opnieuw uit te vinden, kunnen we overleven, want deze situatie gaat nog heel lang duren.”

Meer over
Corona

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer