Gods scherpste pijl
Romeinen 8:32a
„Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven.”
Het is de scherpste pijl in Gods pijlkoker om elkaar te moeten missen. Elkaar teer en diep liefhebben en dan te moeten scheiden. Elkaar voor de laatste keer op aarde ontmoeten; elkaar voor de tijd vaarwel zeggen; alle vroegere herinneringen over thuis en het gezin niet meer te kunnen delen. Dat is de realiteit van het verdriet. Te moeten kijken naar dat gezicht dat nooit meer naar ons zal glimlachen. De ogen te moeten sluiten die ons niet meer zullen zien. De lippen te moeten kussen die niet meer tot ons zullen spreken. Te moeten staan naast het koude lichaam van vader, moeder, broer, zus of vriend(in) en geen geluid meer te horen en geen groet meer te ontvangen. De geliefden van ons hart naar het graf te moeten dragen en dan terugkomen in een verlaten huis met een lege plek in onze ziel, die nooit meer gevuld zal worden totdat Jezus komt met al Zijn heiligen. Dát is de bitterheid van het verdriet. Dát is de alsem en de gal! Zo nu en dan gebruikt God deze roede bij ons. En er is er geen die we meer nodig hebben dan deze. Door deze roede maakt Hij wel ruimte voor Zichzelf in harten die gevuld waren met andere dingen, die helemaal in beslag genomen waren door andere liefdes. Hij is jaloers op onze genegenheid.
Horatius Bonar, predikant te Edinburgh (”Vaderlijke kastijding”, 1847)