Mei 1945: Daar komen ze!
Hongerwinter, voedseluitdelingen, bevrijding. Geknakte vreugde: de vlaggen moesten weer worden binnengehaald. Maar toen kwamen de bevrijders toch. Marien van Bochove maakte het in mei 1945 allemaal mee, als kruidenierszoon in Rotterdam-Zuid. Onvergetelijk.

Honger is een scherp zwaard, schreef Van Bochove in zijn memoires. „Nog zie ik dat oude vrouwtje op de stoeprand zitten. Uitgeput, broodmager, even later valt ze om. Dood. Het lichaampje werd op een handkar getild en weggebracht. Of die man die op een dode goudvis af vloog en deze rauw naar binnen werkte.”
De kruidenierszaak van Mariens vader aan de Slaghekstraat werd tijdens de Duitse bezetting aangewezen als Rode Kruiswinkel. „Dat betekende dat als er wat uit te delen viel namens het Rode Kruis, wij uitdeelpost waren. Onze winkel had als nummer 128. Enkele dagen van tevoren moesten de klanten zich bij ons in laten schrijven. Ze kregen dan een kaartje met nummer. Op vertoon van dit kaartje werd dan later brood uitgereikt. Oom Jo van den Berge nam de administratieve rompslomp voor zijn rekening. Ik mocht de kaartjes uitreiken.”
En er kwam werk aan de winkel. Het Zweedse Rode Kruis stuurde eind januari 1945 een paar schepen met tarwebloem naar Holland. „De langverwachte ochtend van het Zweedse wittebrood brak aan. Een lange rij bakkerswagens, omstuwd door politieagenten, reed onze straat in. We hoorden ze in de verte al aankomen: de ijzeren wielbanden maakten een behoorlijke herrie.
Die politieagenten waren echt wel nodig, want pas was het gebeurd dat een bakkerskar werd overvallen. Die plunderaars kwamen echter van een koude kermis thuis. Een van de buren zag het gebeuren, rende de trap af en sprong boven op het half openstaande deksel. Dat klapte dicht en... gevangen zaten al die grijpgrage handen.”
Murmureren
Honderden broden werden Van Bochoves winkel binnengedragen. „En wat voor broden, hoog en wit met een glanzende korst, de hele winkel vol. En wat rook dat lekker, het water liep je langs de tanden.”
Het uitdelen kon beginnen. „Dikke rijen klanten dromden voor de deur. Karel Barendrecht, onze buurjongen, liet hen met tien tegelijk binnen. Met onvervalst Rotterdams accent riep hij de nummers af. Veel mensen stonden er al uren, maar moesten toch wachten tot hun nummer werd afgeroepen. Een man die bijna helemaal vooraan stond, maar met een hoog nummer, stond nogal te murmureren en was behoorlijk opgewonden toen hij eindelijk aan de beurt was. Het was wel een koude douche voor hem toen oom Jo hem meedeelde dat hij verkeerd was. Hij moest in winkel nummer 129 zijn, bij Hoogenboom, een kruidenier een eind verderop in de straat. Voor niets gewacht en gemopperd.
Een koude douche was er voor ons ook. Na een heel drukke dag de winkel eindelijk leeg en de deur op slot. De bel ging, er kwam nog een klant, maar er was geen brood meer. Alleen ons eigen brood. En dat ging nu met de laatste klant mee. Heel de dag met brood gewerkt, de winkel rook er nog naar, maar wij moesten genoegen nemen met de lucht alleen. Een hard gelag. Wij moesten het doen met ”regeringsbrood”, laag, klef, het leek op turf.”
Op zondag
Brood uit de hemel, werd het voedsel genoemd dat de geallieerden –na overleg met de Duitsers– vanaf 29 april boven West-Nederland uitwierpen. „Een aanblik om nooit te vergeten. Heel laag kwamen de grote bommenwerpers over. Zo laag hadden we ze nog nooit gezien. Je kon de piloot duidelijk in de cockpit zien zitten. De bommenluiken gingen open en het regende metalen containers met eten. In enorme hoeveelheden. Steeds kwamen er nieuwe golven vliegtuigen over.
Wij, als Rode Kruiswinkel, kregen ook ons deel om uit de delen. Op zondagmiddag ratelden opnieuw bakkerskarren door onze straat, omstuwd door vele agenten. Honderden blikken bussen met kaakjes werden de winkel in gedragen en naar de kelder gebracht. Even hadden mijn ouders het er moeilijk mee om op zondag de winkel open te doen. De hongerige massa voor de deur gaf de doorslag.
Maar hoe organiseer je in de gauwigheid zoiets? Papa ging naar buiten en verzocht enkele vertrouwde buren om te komen helpen. Die moesten dan in de kelder de containers openmaken en naar boven brengen. Pa, moe, Dien en de twee gebroeders Kurpershoek hielpen boven de klanten, 900 gram kaakjes per persoon, tegen inlevering van een inderhaast aangewezen bon, van de bonkaart die iedereen had.
We hadden er totaal geen erg meer in dat het zondag was en dat meester Molenaar en zijn vrouw op visite zouden komen. Vol verbazing stapten ze de drukke winkel binnen en begrepen er eerst niets van, op zondag... Even later ging de meester naar huis om bonnen en een kussensloop te halen (ze hadden een groot gezin) en zijn vrouw ging assisteren bij de uitdeling.”
Engelse opschriften
Blijde ogenblikken waren dat, voor de hele buurt. „Lichtstralen in een donkere wereld. Verstandig was het om de hongerige massa eerst kaakjes te geven. Pas later kwamen de blikken met ander voedsel: meat, white beans in tomato sauce, meat with vegetables enzovoort. Papa kende geen Engels, dus hij deelde de blikken ”voor de voet op” uit. Dat gaf algauw wat problemen. Klagers die geen „meat” gekregen hadden.
Er waren ook groene containers; die bevatten chocolade. Die werden niet uitgedeeld maar mochten verkocht worden. Verdienden wij ook nog wat, al het andere was liefdewerk.”
Ds. W. C. Lamain kwam met auto’s vol voedsel vanuit Rijssen naar zijn vroegere gemeente in Rotterdam. „Uitdeling in de kerk. ’s Middags was die behoorlijk vol. Iedereen in afwachting van de dominee. Uren duurde het. De vele kinderen vermaakten zich best. Krijgertje spelen in de kerk en verstoppertje tussen de banken gebeurde niet iedere dag.”
Oliedief
Op een dag werden er grote drums met spijsolie Van Bochoves winkel binnengerold. „Naargelang de grootte van het gezin kon iedere klant een hoeveelheid olie krijgen. Een klant had kennelijk honger: hij zette de fles aan zijn mond en klokte de olie zo naar binnen. Of hem dit goed bekomen is, weet ik niet.
Onder het kraantje van het olievat stond een ‘lekpan’, om maar niets verloren te laten gaan. Die werd in de loop van de dag gestolen. Onze buurtagent Ringelberg heeft de dief opgespoord door de druppels op straat te volgen. Bij het huis van de dief zag hij dat die de pan even had neergezet: een vette ring bleef op de stoep achter. Het bleek een bekende zwarthandelaar te zijn, die de olie duur had willen verkopen.”
Vreugdevuur
Marien was negen jaar toen de bevrijding kwam. „Op een vrijdagavond zat agent Ringelberg bij ons thuis het proces-verbaal op te maken in verband met de diefstal van de pan olie, toen er plotseling een groot rumoer ontstond. Uit alle deuren renden mensen de straat op en vlogen elkaar om de hals, hosten, sprongen in de lucht en juichten... In minder dan geen tijd werd er een vreugdevuur ontstoken van de zwarte verduisteringsgordijnen. We waren vrij, Duitsland was verslagen.
De andere ochtend gingen mijn zus Ella en ik de straat op. Vrij, vrede, dat gevoel laat zich niet beschrijven. Overal vlaggen, het rood, wit en blauw. In jaren niet gezien. Voor ons was het helemaal nieuw. We hadden onze vlag alleen diep weggestopt onder in een dekenkist gezien. En nu, ieder huis had wel een vlag, denk ik. Op een heel enkele communist na, die een rode vlag met hamer en sikkel had. We liepen straat in, straat uit om al die vlaggen te zien.”
Uitgestelde hoop
„Maar zo gemakkelijk kwamen we niet van die moffen af”, noteerde Van Bochove later voor zijn kinderen. „Canadezen hadden we nog niet gezien. Duitse patrouilles waren er opeens overal en met de gebruikelijke Duitse keelstemmen sommeerden(!!!) zij iedereen de vlaggen binnen te halen. Ging dit niet snel genoeg, dan schoten ze je vlag aan flarden. Ella en ik renden straat in, straat uit om nog van de vlaggen te genieten voordat ze verdwenen. Uiteindelijk hing er nog een vlag in de Wielerstraat. We hebben net zo lang staan kijken tot ook die werd binnengehaald. De vreugde ebde snel weg. Wat overbleef, was weer de grauwe, haveloze, mistroostige en lege stad.
Was het dan toch niet waar? Uitgestelde hoop krenkt het hart, wist Salomo al. De andere dag (zondag 6 mei) gingen we naar de kerk. Over de Putselaan, langs de Oranjeschool (al jaren geen school meer maar kazerne). Pal daartegenover hing een enorme rood-wit-blauwe vlag langs de gevel. Uitdagend. Rondom de school krioelde het van de Duitsers; een rij legervoertuigen stond langs het trottoir. Duitsers op de aftocht, compleet met een stelletje moffenmeiden. Net toen wij erlangs liepen, vertrok het grootste deel. Opgeruimd staat netjes!”
Tank veroverd
’s Avonds keerden de Duitsers terug met het doel Rotterdams trots, de Maastunnel, op te blazen. „Inmiddels hadden de BS (Binnenlandse Strijdkrachten) de orde op straat overgenomen. Het is die zondagavond tot felle gevechten gekomen in de omgeving van de Maashaven. Angstig en afwachtend zaten we binnen. Ineens rende er iemand door de straat, roepend: „We hebben een Duitse tank veroverd.” Je hart zwol van trots.
Even later marcheerde er een afdeling BS’ers door onze straat, op weg naar het ‘front’. Tot onze verbazing liep er ook een overbuurman mee, die altijd nogal pro-Duits was geweest. Net te vroeg de bakens verzet. De oplossing lag voor de hand; hij verliet het peloton en verdween achter zijn huisdeur, waar hij door het raampje zijn kameraden nakeek.
De ondergrondse heeft het gevecht gewonnen en de Duitsers dropen af. Toch waren er aan ‘onze’ kant nogal wat doden te betreuren. Zo begon en eindigde voor ons de oorlog met gevechten op de Putselaan. De vijand was verslagen. Er waren vrede en vrijheid. Geen welvaart, maar armoe en nog steeds honger.”
Zwarte soldaten
Bevrijd... maar bevrijders hadden de Rotterdammers nog niet gezien. „Door de straten patrouilleerden afwisselend Duitsers en BS’ers, die laatsten gekleed in blauwe overalls en bewapend met de beroemde stengun.
Enkele dagen later kwamen dan de langverwachte Canadezen. Over de Maasbruggen, door de Oranjeboomstraat. Papa, Ella en ik stonden bij station Zuid. Rijendik stonden de mensen langs de route. Na een paar uur wachten hoorde je aan het toenemend gejuich dat ze eraan kwamen. Het enthousiasme steeg ten top.
Wat ik toen voelde, kan ik eigenlijk niet onder woorden brengen. Uur na uur daverde het leger voorbij. Zoiets hadden we nog nooit gezien. Wat een leger! Honderden vrachtwagens, tanks en kanonnen enzovoort, vol met breed lachende soldaten, die natuurlijk ook blij waren dat ze de oorlog hadden overleefd.
En dat was wat... ze gooiden alsmaar sigaretten en chocola tussen de toeschouwers. Ik zag ook kans iets te bemachtigen. Niet zo veel als zus Hennie, die op de Beijerlandselaan stond en op een tank was geklommen. Zij kwam thuis met zakken vol Players –sigaretten– en chocola. Pa was er wel blij mee, maar vermaande Hen toch ernstiglijk enige afstand te bewaren tot de vreemde soldaten, waarvan ik niets begreep.
Vol verbazing zagen we ook veel negersoldaten. Een zwarte, dat was echt iets bijzonders. Nu valt een blanke in Rotterdam een beetje uit de toon. Tijden veranderen. Ik dacht: die zwarte soldaten moeten wel erg goede soldaten zijn. Ze zagen er zo indrukwekkend en soms ook reusachtig uit.”
Huldebetoon
Thuis in de winkel maakten de Van Bochoves een Oranje-etalage. „Werkelijk een pronkstuk. Op een avond rinkelde plotseling de winkelbel. Even later kwam pa terug en we moesten allemaal naar buiten, waar ons gezin door de buurt werd gehuldigd. Een enorme mensenmassa was op de been, die ons toezong: „Lang zal die leven, in de gloria.”
Mevrouw Kievit, een echte Rotterdamse volksvrouw, hield een toespraak om u tegen te zeggen. Het kwam erop neer dat papa een echte christen was, die nooit zwarte prijzen had berekend en diverse baby’s van de hongerdood had gered. Moeder had met vooruitziende blik een voorraadje kindermeel aangelegd toen het er nog was. Papa verkocht dit in de Hongerwinter tegen de normale, vooroorlogse prijs aan verschillende moeders met kleine kinderen, onder anderen aan mevrouw Kievit, die een baby had gekregen.
De dankbaarheid was groot en kwam tot uiting in het aanbieden van een schilderij, voorstellende een herder die zijn kudde in de avond naar de stal bracht. De feestelijkheden werden beëindigd door een dankwoord van pa en opnieuw werd het schone lied aangeheven over dat lange leven in de gloria. En dan ”gloria” op z’n Rotterdams. Dat het mevrouw Kievit ernst was, bleek wel toen zij een buurvrouw die minder overtuigd was van m’n vaders onbaatzuchtigheid, kort en goed in elkaar sloeg. Oorlog zal er altijd wel blijven.
Het schilderij kreeg een ereplaats in de Oranje-etalage en heeft daarna nog vele jaren in de voorkamer gehangen. Waar het gebleven is, weet ik niet. Jammer.”
Ritjes met Canadezen
De bevrijding vieren deden we met de hele buurt, schreef Van Bochove. „Er werden erepoorten opgericht, de hele straat was versierd en allerhande straatspelen werden georganiseerd. Papa was goed in zakkenlopen en ik in hardlopen met hindernissen.
Het meest opwindend waren echter de ritjes met de Canadese soldaten die in de Ambachtsschool ingekwartierd waren. Achter op de motor, een Harley Davidson. De soldaat zat dan boven op de benzinetank met een heel brede koppel, geweldig interessant, en twee of drie jongens op het enorme zadel. Nog liever reed ik mee met een jeep. We zwierven het hele eiland IJsselmonde over. Heerlijk, ik wist niet dat de wereld zo groot was.”
Open vlakte
Ondanks alle feesten was de oorlog nog niet helemaal voorbij. „De strijd tegen Japan in het Verre Oosten en in Indië was nog in volle gang. Daar was het pas afgelopen in augustus 1945, na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Toen werd er pas officieel feestgevierd. In het centrum van Rotterdam. Nou ja, centrum… Een grote, open vlakte met hier en daar een gebouw. Vanaf de Maasbrug keek je zo naar het stadhuis. Achter het stadhuis weer een vlakte tot aan station D.P. (nu centraal station). Midden in de leegte stond eenzaam de ruïne van de Sint-Laurens en naar rechts keek je tot aan de molen op het Oostplein, ongeveer waar later boekhandel Lindenberg zat. Ruimte genoeg voor de Canadezen om spiegelgevechten te leveren. Zus Hen en ik zaten iedere dag in de binnenstad. Geld voor de tram kregen we niet, daar vroeg je ook niet om, je ging gewoon lopen.”
Deinen op de Maas
Midden op de Nieuwe Maas lagen de grote oorlogsschepen van de geallieerden. Vooral de vliegdekschepen waren indrukwekkend. „Waar nu het Maritiem Museum is, konden we vliegtuigen bezichtigen, onder andere Spitfire, Hurricane en Dakota. Nu zag je de vliegtuigen van dichtbij en mocht je erin zitten; een hele gewaarwording.”
Ook kon er een ritje gemaakt worden met een DUKW, die kon varen én rijden. „Opstapplaats op de Hoogstraat, waar later V&D was. Veel belangstelling, een enorme rij mensen. We moesten echt uren wachten. En een gedrang. Hen en ik hielden elkaar uit alle macht vast.
Eindelijk waren we vlak bij de DUKW. Hoog boven ons, op de achtersteven van het voer-/vaartuig, stond een Canadees. Hij greep Hennie bij een arm en wilde haar met een zwaai binnenboord trekken. Maar dat viel hem niet mee, ik zat eraan vast en liet niet los. ‘Onze’ Canadees zag het, een big smile en okay en we begrepen elkaar. Ik liet m’n zus los en even later zweefde ik zelf door de lucht, de DUKW in. Diep onder de indruk van de kracht der Canadezen.
Bij de Leuvehaven reden we het water in, we voeren de haven uit in de richting van de Maas. Op de Maas begon de DUKW te deinen en mijn verering voor onze Canadees steeg ten top toen ik zag dat hij rustig zijn Player rookte, staande op het randje van het, in mijn ogen, wild deinende schip.
Midden op de Maas lag een groot oorlogsschip en daar voeren we op af. Tot mijn verbazing klapte de voorsteven van het schip open en naar beneden, waarop wij het schip binnenvoeren en -reden.”
Kleding te krap
Amerika bood hulp. Er kwam ook kleding. „Pa kreeg een sportief, beigeachtig tweedpak; het stond hem goed. Hij heeft het jaren gedragen. En hij kauwde kauwgom. Dat was voor ons iets totaal nieuws. Ik kreeg een veelkleurige pofbroek en ook Amerikaans ondergoed. Hemd en onderbroek aan elkaar. Dus met een gulp van voren, maar ook van achteren. Ik groeide wel, mijn hemd annex onderbroek echter niet. Het ging allemaal nogal krap zitten. Ten slotte heeft mama hemd en onderbroek gescheiden.”
Bonnen plakken
„Langzamerhand hernam het leven zijn gewone gang. Honger werd er niet meer geleden, wel bleef voorlopig alles nog op de bon. Pas in 1952 was de distributie verleden tijd. Toen ging ook de koffie van de bon. Toch, onbeperkt koffiedrinken was er nog niet bij; de prijs drukte de consumptie. Een pakje van 125 gram kostte toen meer dan een half pond nu, terwijl een weekloon van 80 gulden een riant inkomen was.
Die distributie kostte me veel vrije tijd. Hennie en ik hadden de eervolle taak de ingeleverde bonnen uit te zoeken en op vellen te plakken, die weer ingeleverd moesten worden op het distributiekantoor. Ook daar heb ik vele, vele uren in de rij gestaan. En dat ging door tot ver na de oorlog.
Enkele maanden na de bevrijding was er nog steeds geen gas. Dus koken op de kachel in de huiskamer, ook als het ’s zomers warm was.
Het schoolleven herstelde zich. In de derde klas heb ik niet veel schoolgegaan (’44/’45). Ongeveer de helft van de klas moest het jaar overdoen. Gelukkig mocht ik doorgaan naar klas 4, waarvan ook ongeveer de helft was blijven zitten.
Wel waren er ’s winters nogal eens vrije dagen, als het kolenrantsoen verstookt was en de school niet verwarmd kon worden.”
Marinus van Bochove
M. van Bochove (84) was in de jaren 1996-2009 ouderling in de gereformeerde gemeente van Ridderkerk-Slikkerveer. Zijn vader, A. (Bram) van Bochove, bekleedde dat ambt na de oorlog in de grote gemeente van Rotterdam-Zuid. Zoon Marien zette vaders winkel voort en breidde die enkele keren uit. Van 1984 tot 1998 was hij conciërge, eerst op de Plancius in Rotterdam, daarna op het Hoornbeeck College.