1944-1945: Steeds weer Psalm 79:6 zingen
”Lees, geef door en zwijg!” stond in de kop van De Kieuwelander, het illegale dagblad van Poortugaal. Op 5 mei kon de ondergedoken redacteur, Alfred Mozer, voor de dag komen en beschrijven hoe het Zuid-Hollandse dorp de bevrijding vierde.
„Op zondagmiddag heeft de Geneesheer-Directeur van de inrichting Maasoord, de heer Dr. J. v.d. Spek, in twee druk bezochte bijeenkomsten voor het in- en uitwonend personeel en de familieleden daarvan, de dag der bevrijding herdacht”, schreef Mozer. J. Huige-Kik (92) uit Zierikzee werkte toen in deze psychiatrische instelling en herinnert zich de toespraak die Van der Spek hield.
Huige en haar vijf jaar oudere zus waren in maart 1944 vanuit het Zeeuwse Nieuwerkerk als evacué in Geldermalsen terechtgekomen, waar ze werk vonden als dienstbode. „Eens in de maand gingen we per trein naar Rotterdam en dan per tram naar Poortugaal, waar onze ouders met de twee jongsten terechtgekomen waren. ’s Zondags gingen we naar de gereformeerde gemeente aan de Achterweg, waar een preek werd gelezen door ouderling A. M. Doudeijns (hij zat als hij las) of zijn schoonzoon, ouderling C. van Welie. Om de twee weken kwam ds. H. Ligtenberg uit Vlaardingen preken. We moesten dan altijd Psalm 79:6 zingen: Ai, hoor naar hen, die in gevang’nis kwijnen… Als ik nu een psalmvers mag opgeven in de zorgboerderij in Kortgene waar ik eens per week naartoe ga, geef ik altijd dit vers op.
Doordat in september 1944 de spoorwegstaking uitbrak, konden we niet meer naar onze ouders, en post kwam er maar mondjesmaat. Toen onze ouders het huis van een gevluchte NSB’er toegewezen kregen, trokken wij erbij in. Zo konden we weer bij elkaar zijn.”
De buurman hielp Huige aan werk in Maasoord. „Eerst in de wasserij, later ook op andere afdelingen. Van één bewoonster begreep ik niet waarom ze daar zat. Later hoorde ik dat ze nogal vrij met Duitsers omging. Haar ouders hadden haar daarom in de inrichting ondergebracht om te voorkomen dat ze met een kind van een Duitser thuis zou komen.”
In Maasoord mocht Huige het warme bad gebruiken om van de schurft af te komen die ze tijdens de tocht naar Poortugaal had opgelopen. „In het huis waar we verbleven, was geen bad. Mijn zus had ook schurft gekregen. Stiekem liet ik haar ook het bad in Maasoord gebruiken. Ik vergat echter te verduisteren. Ik was net uit bad en mijn zus zat erin toen er op de deur werd geklopt. Een zuster riep: „Wie is daar?” „Jo Kik”, antwoordde ik. Ze vroeg het nog een paar keer, maar verstond steeds „ik.” Toen maakte ze de deur open. Ze gaf ons vervolgens aan bij directeur Van der Spek. Ik was zenuwachtig toen ik bij hem moest komen. Met zijn zwarte krullen en donkere bril maakte hij indruk. Maar hij zei alleen: „Dat was niet goed wat je gedaan hebt. Ga heen en zondig niet meer.”
Op het dak van de inrichting zwaaiden Huige en haar collega’s enthousiast naar de vliegtuigen die voedsel kwamen afwerpen op het Rotterdamse vliegveld Waalhaven. Toen kwam de bevrijding. „We werden bij elkaar geroepen en de directeur hield een rede. Zo’n dag vergeet je nooit meer.”
Herinneringen van RD-lezers
Oudere lezers herinneren zich de bevrijding, nu 75 jaar geleden. Reikhalzend werd uitgezien naar het einde van de Duitse bezetting. Eindelijk was Nederland weer vrij!
Chocola voor de benjamin
In 1945 woonde ik in Borne. Mijn zussen –dertien en veertien jaar ouder dan ik– werden ingezet bij redacties van kranten, die opeens weer mochten verschijnen. Ze typten artikelen uit voor Trouw, als ik me goed herinner ook voor Het Parool.
Mijn ouders waren, zoals veel anderen, gastvrij voor de geallieerde soldaten, toch maar jonge jongens die ver van huis waren: Arthur verwende ons met crackers uit een grote blikken trommel, Joseph uit Engeland had chocola, speciaal voor mij. Ik hoor hem nog tegen de andere zussen zeggen: „No chocolate. Chocolate for the baby.”
We konden weer naar onze eigen school, die als kazerne voor de Duitse soldaten gebruikt was.
G. M. van Velzen-de Kleuver, Krimpen aan den IJssel
Vlaggen halfstok in ’t Harde
Het werd Jan Bosch kort voor de bevrijding in 1945 te heet onder de voeten. Zijn huis stond op een gevaarlijke plek, dicht bij het station in ’t Harde. De treinen met Duits transport werden voortdurend onder vuur genomen door geallieerde vliegtuigen.
In overleg met zijn zoon Aalt, die met zijn gezin verderop in het dorp woonde, trok Jan met zijn vrouw Jannetje en hun nog ongetrouwde zoon Gert Jan in bij Aalt. De voorkamer werd ingericht als slaapkamer. Hoewel erg krap voor zeven personen, werd dit als de veiligste plaats in huis beschouwd.
Dat de familie Bosch daar ook niet veilig was, bleek op 9 maart. Schuin tegenover de woning stond het verenigingsgebouw. Daar waren Duitsers gelegerd. Toen ’s avonds na tien uur een auto vertrok, werd deze door een vliegtuig beschoten. Kogels zwaaiden af en drongen de woning van Aalt binnen via het raam. Daar lagen de gezinnen van Jan en Aalt op bed. Gert Jan werd getroffen. Het zag er niet best uit.
Aalt riep een Duitse arts erbij die in het dorpshuis was gestationeerd. Die adviseerde om Gert Jan over te brengen naar het noodziekenhuis op Eperweg 101 in Nunspeet. Met paard-en-wagen en gelegd op stro werd Gert Jan naar Nunspeet vervoerd.
Zijn toestand verbeterde niet. Aalt bezocht zijn gewonde broer elke dag, met zijn slechtziende moeder voor op de transportfiets.
Alsnog getrouwd
Gert Jan had al lange tijd verkering met Sara Fidder. Zij was zwanger. Om te voorkomen dat de verwachte baby de achternaam van de nog ongehuwde Sara zou krijgen, besloot Jan Bosch dat het tot een huwelijk moest komen. De afkondiging had plaats op 31 maart.
Op donderdag 12 april trokken gemeentesecretaris Van Marle en een ambtenaar van de burgerlijke stand naar het noodziekenhuis. Zeven broers en zwagers waren getuigen. De bruidegom kon met moeite zijn naam onder de akte zetten.
Een week later, op 19 april, overleed Gert Jan, 29 jaar oud. Op die dag werd ’t Harde bevrijd. De goed opgeborgen vlaggen kwamen tevoorschijn. Toen bekend werd dat Gert Jan was gestorven, gingen de vlaggen halfstok.
Sara bleef voorlopig bij haar ouders in Nunspeet wonen. Op 21 september had de bevalling plaats. Na de geboorte van een dochter zei de vroedvrouw tegen Sara: „Blijven liggen, er komt er nog één…”
De twee dochters hebben hun vader niet gekend. Sara is nooit hertrouwd en verdiende de kost als naaister.
J. Bosch, Rhenen
Ruilen met de Canadezen
Ds. W. C. Lamain regelde in 1944 dat kinderen uit Rotterdam-Zuid, waar aan alles gebrek was, onderdak kregen in Rijssen. Mijn broer Dick en ik verbleven daar ook tijdens de laatste oorlogswinter. Op 9 april 1945 maakten we de bevrijding van Rijssen mee.
Onze ouders in het westen waren nog niet bevrijd. We hoorden niets van thuis, want er was geen postverkeer meer. Wel mocht ik via het Zwitserse Rode Kruis een brief van 25 letters aan mijn ouders schrijven.
Toen de Canadezen er waren, ging ik met Toos Voortman, bij wie ik in huis was (op Banisweg 5), naar hun tentenkamp: eieren ruilen voor zeep. „Soap for eggs”, was het Engelse zinnetje dat ons was aangeleerd. We kregen er snoep en kauwgom.
Stadsomroeper ”Jan met de panne” ging in juni rond met het bericht dat de Rotterdamse kinderen naar huis konden. Dat gebeurde met een legerkonvooi en vrachtwagens van particulieren. Wij zaten in de wagen van de firma Harbers. Er reden ook mannen mee die vanuit Duitsland naar Rijssen waren gelopen. En onderduikers.
De IJsselbrug was opgeblazen, maar via pontons kwamen we aan de overkant. In Rotterdam werden we bij het Maasstation afgezet. Daar kregen we chocolade en kaakjes. Bussen brachten ons thuis. Na vijf maanden was het een ontroerend weerzien.
N. Zandee-Kik, Middelburg
Een granaat tegen de voordeur
Aan het eind van de oorlog was ik acht jaar. Achter ons huis aan de Nieuweweg in Veenendaal werden door de Duitsers loopgraven gebouwd. Omdat ons huis het uitzicht vanuit de loopgraven belemmerde, werd het afgebroken. Wij waren intussen verhuisd naar de ouders van mijn moeder aan de Hoofdweg in Ederveen.
Barneveld was al wel enkele weken bevrijd, maar in Veenendaal zaten nog steeds Duitsers. Ederveen lag ertussenin en werd dan ook getroffen toen vanuit Barneveld op de Duitsers werd geschoten. Wij moesten allemaal in de gang achter de voordeur gaan zitten en later (gelukkig) in het keldertje. Daar zat ik met broers, zus, neven en nichten.
Een granaat viel tegen de voordeur en wat er toen gebeurde, staat nog scherp in mijn geheugen. Wat in de kelder op schappen stond, viel allemaal naar beneden. Toen ik uit de kelder kwam, liep daar onze moeder met Rob van ruim een jaar in haar armen. Van de granaatsplinter in haar been heeft ze veel last gehad, ook nog toen we weken later terug waren in Veenendaal.
Het was in Ederveen te gevaarlijk, dus we zijn naar Barneveld gegaan. Hoe? Daar herinner ik me niets van.
In Barneveld had een zus van mijn moeder een kledingwinkel. Als we er jaren later langsliepen, dacht ik er weer aan dat we daar in een rij hadden liggen slapen.
Toen de oorlog voorbij was, werd een houten schuur neergezet bij de plaats waar ons huis had gestaan. Daarin konden we voorlopig wonen. We sliepen in de slachtplaats naast ons, waar de broer van mijn vader woonde. In fasen is in de periode 1945-1950 ons huis weer opgebouwd.
A. Cluistra (83), Bennekom
Onderduikers boven water
De Canadezen kwamen Bunschoten-Spakenburg binnen in jeeps en tanks. Ze deelden chocola en sigaretten uit. Er kwamen bevrijdingsfeesten: bogen met groen in de straten, optochten. Feesten zonder alcohol, want drank was er niet. Het Zweedse wittebrood smaakte heerlijk. God werd gedankt voor de bevrijding.
De onderduikers kwamen tevoorschijn, onder wie mijn broer. Bij razzia’s had hij in het huisje op het kerkhof geslapen waar de baar in stond, of op de zolder van ons christelijke gereformeerde kerkje. Er is ook weleens een onderduiker, als vrouw verkleed in klederdracht, langs de Duitsers weggefietst.
G. Huijgen (92), Spakenburg