Martin Niemöller hield medegevangenen in Dachau „wachtende Simeon” voor
Ruim zeven jaar bracht de Duitse theoloog Martin Niemöller, als „persoonlijk gevangene” van Hitler, door in concentratiekampen. Op 3 mei 1945 brak ook voor hem de bevrijding aan. Enkele maanden daarvoor had hij gepreekt over „de wachtende Simeon.”
Groot was de groep waarvoor de lutherse Niemöller op oudejaarsavond 1944 in Dachau preekte niet: vijf mensen waarschijnlijk, onder wie de Nederlandse oud-minister van Defensie dr. J. J. C. van Dijk. De gereformeerde Van Dijk, die sinds 1943 in „Ehrenhaft” in het concentratiekamp verbleef, had de commandant in december gevraagd of Niemöller kerkdiensten mocht gaan verzorgen. Op oudejaarsavond ging Niemöller voor de tweede keer voor; op de avond voor Kerst was dat voor het eerst gebeurd.
Verhoor
Niemöller (1892) was sinds 1931 predikant in Dahlem, een voorstadje van Berlijn. Stond hij aanvankelijk positief tegenover het nationaalsocialisme, gaandeweg ging hij een leidende rol spelen in het verzet vanuit de Duitse Evangelische -protestantse- Kerk tegen Hitler. Op 1 juli 1937 werd hij door de Gestapo meegenomen voor „een kort verhoor.” Toen de rechtbank hem op 2 maart 1938 praktisch vrijsprak, wilde Hitler hier niets van weten en zei hij: „Dan is die man mijn persoonlijke gevangene.”
Niemöller bracht vervolgens ruim zeven jaar door in concentratiekampen: aanvankelijk in Sachsenhausen, vanaf juli 1941 in Dachau. Anders dan bijvoorbeeld Dietrich Bonhoeffer en Paul Schneider, die evenals hij tot de ”Belijdende Kerk” behoorden, overleefde hij zijn gevangenschap.
Neerslachtig
Regelmatig maakte echter een diepe neerslachtigheid zich van Niemöller meester, schrijft dr. A. A. Spijkerboer in zijn boek ”Een gehoorzame rebel” (1996). „Wanneer mensen hem na de oorlog vroegen of „het echt zo erg” was, antwoordde hij kortaf: „Ja, dat was het, en het was nog duizend keer erger”, maar veel meer heeft hij er nooit over gezegd.” Twee van zijn kinderen overleden in deze jaren ook.
Des te opmerkelijker is de preek die hij op die oudejaarsavond van 1944 hield, over de „oude Simeon” uit Lukas 2, „wiens hele leven één verwachten is geweest.” Kan de wachtende Simeon ons nu helpen, wierp Niemöller als vraag op. „Zeker niet op deze manier dat wij de conclusie zouden mogen trekken: laat de moed niet zinken, ten slotte zal alles wel goed komen! Dat kun je vandaag misschien zeggen, om er morgen weer des te vaster van overtuigd te zijn dat alle hopen toch voor niets is.”
Maar één ding heeft dit wachten van Simeon ons wél te zeggen, hield Niemöller zijn medegevangenen voor, „en dat zegt het ons met nadruk: wie wacht op wat God hem beloofd heeft, die wacht zeker niet tevergeefs. (…) Wensen we ons voor het nieuwe jaar de vrijheid? Dat is te begrijpen, maar een belofte van God dat dit geschenk ons ten deel zal vallen hebben we niet. Ons is echter wel gezegd dat we „door veel verdrukkingen het Koninkrijk Gods binnen moeten gaan.””
Wij verwachten van het jaar 1945 de terugkeer van de vrede voor onze volkeren en voor onszelf, aldus de Duitse theoloog, „dat is in orde, God moge ons die geven. Maar als Hij dat niet doet: Hij heeft Zich niet door een woord gebonden. Wel heeft Hij ons door de Heer Christus laten zeggen dat in de laatste tijden voor het aanbreken van Zijn rijk de wereld vol zal zijn van „oorlogen en geruchten van oorlogen.” Maar als nu juist datgene wat ons het meest ter harte gaat niet in Gods belofte is opgenomen, dan vragen we ons toch af of het wel de moeite waard is om, net zoals de oude Simeon, zich helemaal in te stellen op de belofte van God! Als God ons niet wil helpen in deze onze uiterste nood, heeft het dan nog zin ook maar iets van Hem te verwachten en te hopen? Zo vraagt de menselijke eigenzinnigheid, die haar eigen weg wil gaan, en zo vraagt de menselijke moedeloosheid, die in God al even weinig vertrouwen heeft als in haar eigen zwakheid. En daarbij zouden we er werkelijk beter aan doen om, zoals de oude vromen en Godvrezenden, bij wie Simeon hoorde, in het Woord van God te onderzoeken wat Hij dan belooft aan hen die in gelovige gehoorzaamheid en in geduldige verwachting blijven hopen.”
Bovendien, gaat Niemöller verder, wij kunnen verlangen naar vrijheid en vrede, maar vrijheid hoeft nog geen geluk te brengen, want pas „wanneer de Zoon u vrijgemaakt heeft zult ge werkelijk vrij zijn.” En we weten niet of de komende vrede niet erger is dan alle ellende van deze oorlog, immers: uit de mond van Christus horen we: „Mijn vrede geef Ik u, niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u.”
Simeons verwachting werd evenwel vervuld, aldus Niemöller, en eigenlijk is díé vervulling ook het enige waar je wat aan hebt. „Wanneer wij Jezus met de ogen van het geloof zien, is Hij Degene Die God Zijn Vader noemt en Die ons zegt dat God ook onze Vader is, dan is er voor ons vrijheid, dan is er voor ons vrede.”
Op 25 april 1945 werd Niemöller, samen met andere prominenten uit Dachau, afgevoerd naar de Alpen. In een Italiaans dorp werden ze op 3 mei –zondag 75 jaar geleden– door de Amerikanen bevrijd.