Crisis versterkt Ruttes inzet op consensus en harmonie
Nou, dat weten we dan ook weer. Nederland is „in de kern diep socialistisch.” Tenminste, volgens onze premier. Rare uitspraak voor een diep liberale man als Rutte? Ja, maar wel verklaarbaar.
De premier deed zijn uitspraak woensdag, in het Kamerdebat over de coronacrisis, meteen na een pleidooi van SP-leider Marijnissen. Als straks het virus verslagen is, is het hoog tijd voor een „herwaardering van de publieke sector”, betoogde zij.
Onzin, vond Rutte, die er niets voor voelde te erkennen dat onder zijn kabinetten de publieke sector verwaarloosd zou zijn. Nee hoor, het debat dat Marijnissen wilde, was overbodig; Nederland ís al „diep socialistisch.”
Verbazingwekkend? Een beetje wel. Vooral ook door wat de premier eraan toevoegde: „Als liberaal voel ik me daar zeer bij thuis.”
Huh? Een VVD’er die zich senang voelt bij een op socialistische principes gestoelde maatschappij? Da’s toch vreemd voor een man die in 2018 nog „tot in zijn diepste vezels” voelde dat de dividendbelasting afgeschaft moest worden? En die tijdens de campagne van 2012 rivaal Samsom bestreed vanuit de, al dan niet voorgewende, angst dat de PvdA ons land naar de afgrond zou slepen?
Apart, ja. Maar bij nadere beschouwing toch ook weer niet zó gek. In de eerste plaats niet omdat Ruttes constatering feitelijk klopt. In het Kamerdebat gaf hij de onderbouwing al mee: onze overheidsbegroting beslaat zo’n 45 procent van het nationaal inkomen, we hebben „een eindeloze overdracht van geld” van rijken naar armen, waardoor er „een goede gezondheidszorg, goed onderwijs en sterke publieke voorzieningen zijn.” Kortom, hoe socialistisch wil je ’t hebben?
Ruttes uitspraak spoort bovendien met zijn persoonlijkheid. Hij is een pragmatisch, wendbaar politicus met een brede identiteit. Iemand die nu eens kan benadrukken hoe sociaal wij Nederlanders zijn, dan weer hoe zelfredzaam. Die kan mopperen op de EU én die warm kan aanbevelen. Die de abortuswet van harte steunt en tevens benadrukt dat hij gelovig en Nederlands hervormd is.
In dat opzicht doet hij denken aan zijn verre voorganger, Cort van der Linden, premier van 1913 tot 1918. Jawel, Cort was liberaal, maar werkte als minister van Justitie in het kabinet-Pierson (1897-1901) gedreven mee aan sociale wetgeving: de Woningwet, de Leerplichtwet, de Ongevallenwet.
Corts eigen ministersploeg opereerde, net als die van Rutte, in zware tijden –een wereldoorlog, één miljoen Belgische vluchtelingen hier te lande– en had mede daardoor iets weg van een nationaal kabinet. Ideologische tegenstellingen werden in die noodsituatie getemperd.
Dat brengt bij de derde reden waarom Ruttes uitlating bij nadere beschouwing toch zo vreemd niet is. Zijn natuurlijke neiging tot consensus en harmonie wordt in deze crisistijd –waarin hij ook nog eens een politieke meerderheid ontbeert– alleen maar versterkt.
Meer nog dan voorheen zien we in deze dagen het optreden van een „premier van alle Nederlanders.” Een pragmaticus die PvdA’er Van Rijn in zijn kabinet opneemt, omdat die nu eenmaal de meest geschikte bestuurder is. En een premier die beseft dat nu niet moet worden gepietepeuterd over verschillen tussen liberaal en sociaaldemocratisch, maar dat er moet worden aangepakt.
Benadrukken hoe dom en gevaarlijk de PvdA is, weet Rutte, komt later wel weer. In maart 2021 bijvoorbeeld.