WTC-aanslagen plaatsten terrorisme op internationale agenda
Een enkele catastrofe brengt altijd veel meer teweeg dan talloze regeringen met dikke beleidsrapporten voor mogelijk willen houden. Maar slechts zelden had een ramp zo’n enorm effect op het wereldgebeuren als de terreuraanvallen op de WTC-gebouwen in New York, drie jaar geleden.
„De impact van de aanslagen op de internationale verhoudingen is veelbetekenend”, stelt prof. Paul Wilkinson, terrorisme-expert van de University of St. Andrews in Schotland. „Het terrorisme is sindsdien een strategisch onderwerp voor alle landen ter wereld, niet alleen voor de Verenigde Staten.”
Wilkinson geeft enkele voorbeelden. „Meer dan zestig landen doen mee aan de coalitie tegen terrorisme. Dat is de grootste internationale coalitie ter wereld. Deze samenwerking is ook na de aanval op Irak overeind gebleven. Duitsland en Frankrijk wisselen nog steeds inlichtingen op het gebied van terrorisme uit met de VS. De strijd tegen het terrorisme heeft immers alleen zin als je die gezamenlijk voert.”
„Een ander voorbeeld van het effect van 11 september is de draai van 180 graden in het beleid van Pakistan. Van een ondersteuner van de Taliban werd het een nauwe bondgenoot van de Verenigde Staten. Denk ook aan de verdwijning van het Taliban-regime in Afghanistan. De interim-regering in dat land heeft nu democratische ambities en verdient veel grotere internationale steun op het gebied van veiligheid. Het al-Qaida-netwerk staat immers nog steeds overeind en bewijst daarmee het beste terreurnetwerk ter wereld te zijn.”
Ten slotte noemt Wilkinson de oorlog in Irak als een gevolg van de WTC-aanvallen in New York. „Ik heb altijd gezegd dat het Iraakse regime niet verbonden was met al-Qaida. Bijvoorbeeld de ideologische verschillen zijn daarvoor veel te groot. Toch hebben Bush en Blair die koppeling wel gemaakt. Op dit moment is de situatie in Irak heel zwak en onstabiel. Ook deze interim-regering verdient veel meer steun dan ze krijgt. Uiteindelijk hebben de WTC-aanslagen dus enorm veel in beweging gebracht.”
Drs. Arend-Jan Boekestijn, docent internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht, beschouwt 11 september 2001 als „een breuk in de naoorlogse geschiedenis.” „Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 veranderde de relatie tussen Europa en Amerika niet wezenlijk. In de afgelopen drie jaar zag je beide werelddelen echter totaal anders reageren op de ontwikkelingen. En wederzijds leidde dat tot irritatie. Ook in de Koude Oorlog waren er wel diepgaande verschillen over bijvoorbeeld de plaatsing van kernraketten, maar dat was toch niet te vergelijken met wat je nu ziet.”
Een voorbeeld van de verschillende reacties is volgens Boekestijn de trage medewerking aan de opbouw van Afghanistan door Europese lidstaten. „Binnen de NAVO is men maanden bezig geweest om enkele Apache-helikopters naar Afghanistan te krijgen. Ik kan me voorstellen dat de Amerikanen daar tabak van krijgen en niet meer in zulke organisaties investeren.”
Ook prof. Wilkinson vindt dat de NAVO zich in werkelijkheid nog niet heeft omgevormd tot een antiterreurorganisatie, hoewel het dat officieel wel is geworden. „Er is veel gedaan om nationale legers om te vormen tot snellereactiemachten. Maar er wordt nog steeds heel veel gespendeerd aan de voorbereiding op verouderde conflictmodellen. Ook steunt het inlichtingenwerk nog te veel op technische middelen en is er te weinig aandacht voor menselijke spionage, wat bij terreurbestrijding essentieel is.”
Voor een goede bestrijding van het internationaal terrorisme is de oorlog in Irak „contraproductief” geweest, meent prof. Wilkinson. „Alles wat daar gebeurt is fantastische propaganda voor extremistische moslims. Dat geldt ook voor veel binnenlandse antiterreurwetgeving waarin fundamentele mensenrechten worden opgeofferd. Het zonder concrete aanklacht gevangen houden van mensen op Guantanamo Bay door de Amerikanen is naar mijn indruk niet dienstbaar aan de democratie. Al voor 11 september was ik hier in Groot-Brittannië betrokken bij het ontwikkelen van strengere antiterreurwetgeving, waarin ook zulke elementen aanwezig waren. Ik ben daar altijd tegen geweest. De schade die het doet, is veel groter dan de voordelen ervan.”
Boekestijn ziet in de antiterreurwetten een signaal dat het terrorisme door Europese landen in hun veiligheidsbeleid „toch wel serieus” wordt genomen. „Het lijkt erop dat de Fransen en Engelsen veel aanslagen hebben voorkomen. De aanslag in Madrid op 11 maart was wel een heel grote, maar het is tot nu toe de enige gebleven. Bovendien lijkt een groot deel van dat netwerk al te zijn opgerold. Het beleid ter bestrijding van het terrorisme, waaronder bijvoorbeeld de financiële drooglegging, lijkt vruchten af te werpen.”
Volgens Wilkinson zijn de Europese en Amerikaanse burgers zich de afgelopen drie jaar niet onveiliger gaan voelen. „In alle landen waar ik na 11 september ben geweest, viel het me op dat de mensen zich niet anders voelden dan voorheen. Zelfs in Amerika heerst er geen paniek. Hoewel er een besef is dat al-Qaida veel erger is dan alle andere terreurnetwerken, is de gewone gang van zaken niet veranderd.”
Boekestijn denkt dat de Amerikanen zich wel bedreigd voelen. „De Duitsers mogen hen dan als cowboys beschouwen, maar voor de Amerikanen is de dreiging heel reëel. Ook is het traumatisch dat Amerika voor het eerst echt is aangevallen. Ik denk dat dit dreigingsgevoel de reden is waarom de Amerikanen Israël veel beter begrijpen dan wij Europeanen.”