Medicijn
Johannes 16:7
„Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden.”
Met reden noemt de Heere Zichzelf een Medicijnmeester. Zo zegt Hij: „Ik, de Heere, ben uw Medicijnmeester.” Daarnaast ook de Zaligmaker, Die als een Medicijnmeester der ziel niet de gezonden, maar de zieken nodig hebben.
Een doktersambt is dat hij eerst bij de patiënt zijn gebreken ontdekt en dat hij ook middelen geeft om hem te genezen. Zo doet ook de Heere God: eerst komt Hij de kwalen van de ziel ontdekken of bekendmaken. Dit deed ook Christus, door te zeggen: „O, gij boos en verkeerd geslacht! Hoe lang zal Ik nog met u te doen hebben?” En tot de twee discipelen, toen Hij met hen naar Emmaüs ging: „O, gij onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al wat in de wet geschreven staat.” Daardoor wijst Hij hun ongelovigheid aan in hetgeen Mozes en de profeten van Hem voorzegd hadden. Dan geeft Hij hun ook geneesmiddelen tot genezing van hun gebreken; want Hij had een tong der geleerden, om met de moeden een woord te rechter tijd te spreken. Ja, Hij is gezonden om te verbinden de verbrokenen van hart.
Om nu niet verder te gaan, zo doet de Heere Jezus in dit hoofdstuk. Eerst wijst Hij hun gebrek aan in hun zorgeloosheid; daarnaast hun grote droefheid, toen Hij hun zei dat Hij zou heengaan. Nu Hij hun zonden dus ontdekt heeft, komt Hij terstond met geneesmiddelen.
J. van Lodenstein, predikant te Utrecht
(”De heerlijkheid van een waar christelijk leven uitblinkende in een godzalige wandel”, 1767).
Jodocus van Lodenstein werd 400 jaar geleden, op 6 februari 1620, in Delft geboren. Als predikant diende hij de gemeenten Zoetermeer (1644), Sluis (1650) en Utrecht (1653-1677). Bekende geschriften van zijn hand zijn ”Beschouwinge van Zion” (1674-1676) en zijn liedbundel ”Uyt-spanningen” (1676). Op 6 augustus 1677 overleed hij in Utrecht.