Lang leve de studentenloting! Of toch niet?
Om kansengelijkheid in het hoger onderwijs te vergroten, moet loten weer mogen, als het aan de Tweede Kamer ligt. Gewogen loting zorgt echter ook voor kansenongelijkheid voor scholieren.
Met overtuigende meerderheid werd op 25 februari in de Tweede Kamer een motie aangenomen om loting als selectie-instrument weer mogelijk te maken bij studies met een numerus fixus. Gejuich alom onder Kamerleden, vertegenwoordigers van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) en minister Van Engelshoven. De (gewogen) loting is volgens hen immers eerlijker en ze zorgt voor gelijkere kansen dan decentrale selectie (hierbij kan een universiteit of hogeschool zelf beslissen welke leerlingen zij wel toelaat en welke niet). De juichstemming over loten is echter wel erg overdreven, want dit instrument brengt ook de nodige problemen met zich mee.
Voor de volledigheid: een gewogen loting houdt in dat scholieren met een gemiddeld examencijfer van een 8.0 of hoger altijd toegelaten worden. Studenten met een lager cijfer worden geloot, waarbij het gemiddelde cijfer bepaalt hoeveel kans je maakt. Het gemiddelde examencijfer wordt opgebouwd uit eindexamencijfers uit de zesde klas en schoolexamencijfers die scholieren verzamelden tijdens jaar 4 en 5 op het vwo.
Oneerlijke voordelen
Het voornaamste argument voor gewogen loting is dat die beter is voor de kansengelijkheid. Er zijn inderdaad onderzoekers die vinden dat decentrale selectie negatieve effecten heeft voor studenten met een migratieachtergrond en studenten uit een lager sociaaleconomisch milieu. De meest gebruikte verklaring hiervoor is dat deze studenten minder toegang hebben tot trainingen, coaches en hoogopgeleide familieleden die hen door het selectieproces heen helpen.
Het probleem is dat deze oneerlijke voordelen behouden blijven bij gewogen loting; alleen zorgen ze er dan voor dat scholieren uit een gunstig milieu vaker de magische 8 als eindcijfer halen. Er zijn immers genoeg onderzoeken op grond waarvan wordt beweerd dat cijfers ook sterk afhankelijk zijn van geografische, demografische en economische afkomst. De kansenongelijkheid én de wildgroei aan trainingsbureaus blijven met gewogen loting dus alsnog bestaan.
Eén selectiecriterium
Loten heeft in de tweede plaats grote nadelen voor scholieren die net geen 8 halen. De 8 is een arbitraire grens en het is lastig te bewijzen dat een scholier met een 8,0 als gemiddeld cijfer echt significant veel beter is dan eentje met een 7,9. Zeker als je niet meeneemt hoe en onder welke omstandigheden deze cijfers tot stand komen.
Toen ik naar de universiteit ging, was loten nog toegestaan. Elk jaar hoorde je verhalen van scholieren die een gemiddelde van een 7,9 hadden omdat ze ziek waren tijdens examens, te kampen hadden met persoonlijke omstandigheden of tijd kwijt waren aan topsport of andere extracurriculaire activiteiten, om vervolgens (meermaals) uitgeloot te worden.
Een van de redenen om decentrale selectie in te voeren, was dat deze studenten dan niet alleen beoordeeld zouden worden op hun cijfers, maar ook op andere capaciteiten. Deze aanvullende capaciteiten worden dan getoetst door middel van bijvoorbeeld motivatiebrieven, interviews of aanvullende tests. Ondanks het feit dat al deze instrumenten ook hun uitdagingen hebben, creëren ze wel meer mogelijkheden voor scholieren om zich van anderen te onderscheiden.
In feite kun je zeggen dat een gewogen loting voor een deel zeer strenge selectie is op slechts een enkel criterium, namelijk het gemiddelde cijfer. Dit is hoogst frappant, aangezien het voor universitaire masters momenteel wettelijk verboden is om te selecteren op maar één selectiecriterium. Selectie is voor bachelors en masters weliswaar zeer verschillend, maar het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat een selectieprocedure die voor masters niet is toegestaan voor bachelors wel weer zou mogen.
Radicalere oplossingen?
Wat kan dan wel werken? Een radicale oplossing kunnen we uit de Verenigde Staten halen. Daar wordt vaak met quota gewerkt, waarin studentengroepen dusdanig geselecteerd worden, dat ze representatief zijn voor de samenleving. Daarnaast moeten we kritisch blijven kijken naar de manier waarop opleidingen selecteren en welke instrumenten ze gebruiken. Het is wellicht te overwegen om in te zetten op een selectietraject dat deels decentraal is en deels geloot, zonder terug te gaan naar de gewogen loting van weleer.
De aangenomen motie biedt ruimte aan de minister om hierin keuzes te maken, en uiteindelijk zullen opleidingen hier zelf ook een afweging in moeten maken. Hoewel er genoeg zaken te verbeteren zijn aan de huidige decentrale selectie, is gewogen loting binnenhalen als de redder van de kansengelijkheid van het hoger onderwijs mijns inziens onterecht optimistisch.
De auteur is onderzoeker innovatiewetenschap aan de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht. Hij doet onderzoek naar evidence-based masterselectie. Bron: ScienceGuide