Opinie

De wil van het volk als doorslaggevend argument

Volgende week verlaat Groot-Brittannië de Europese Unie. Bij allerlei debatten die de afgelopen jaren daarover plaatsvonden, werd steeds verwezen naar de uitslag van het referendum van 2016. Het volk wilde het immers. Maar wat betekent de uitslag van zo’n referendum? Hoe ga je daarmee om?

Dr. C. S. L. Janse
25 January 2020 15:44Gewijzigd op 16 November 2020 18:03
Bij het referendum over de brexit, op 23 juni 2016, stemde 51,9 procent voor en 48,1 procent tegen het vertrek van Groot-Brittannië uit de EU. Foto: een eenzame demonstrant protesteert tegen de referendumuitslag. beeld AFP, Justin Tallis
Bij het referendum over de brexit, op 23 juni 2016, stemde 51,9 procent voor en 48,1 procent tegen het vertrek van Groot-Brittannië uit de EU. Foto: een eenzame demonstrant protesteert tegen de referendumuitslag. beeld AFP, Justin Tallis

De invoering van een referendum komt in de politieke discussie in Nederland regelmatig bovendrijven. Wilders en Baudet maken zich daar sterk voor. Voordien was het een aangelegen punt voor D66. Daarom was het voor de achterban van die partij pijnlijk dat in dit kabinet een van haar ministers het wetsvoorstel moest verdedigen om het raadgevend referendum weer af te schaffen.

Ook in een verder weg liggend verleden is wel eens de gedachte geopperd om in bepaalde gevallen een volksraadpleging te organiseren. Een eeuw geleden wilde de staatscommissie voor de grondwetsherziening de kiezers een uitspraak laten doen over de aard van de staatsvorm (monarchie of republiek), wanneer het Oranjehuis zou zijn uitgestorven. Met prinses Juliana als enige troonopvolgster was dat destijds een reële mogelijkheid. Maar regering en parlement voelden niet voor zo’n bepaling. Daarentegen is men in Zwitserland sinds jaar en dag vertrouwd met referenda. Die behoren bij de nationale politieke cultuur.

In gereformeerde kring is de Bijbelse notie dat de overheid door God over ons gesteld is veelal gezien als een barrière voor het omhelzen van het referendum. En dat niet zonder reden. Gaat een dergelijke volksraadpleging niet erg uit van de gedachte dat het volk beslist en de regering zich daarbij heeft neer te leggen? Het stelsel van de parlementaire democratie is dan altijd nog meer aanvaardbaar en verkieselijk.

Opkomst

Bij een referendum is er meestal een enkelvoudige vraagstelling. Ben je ergens voor of tegen? Als je allerlei mogelijkheden aan de kiezer voorlegt, is de kans groot dat geen van die een meerderheid haalt. Daarbij luistert de precieze formulering van de vraagstelling natuurlijk wel nauw. Een tendentieuze formulering kan de uitslag beïnvloeden.

Relevant is dan ook altijd wel hoe hoog de opkomst was. Vaak geldt er een minimumopkomst, wil het referendum geldig zijn. Bij onze landelijke raadgevende referenda, die inmiddels weer zijn afgeschaft, lag die op 30 procent.

Eigenlijk was dat een ongelukkige regeling. Wanneer een lage opkomst verwacht werd, plaatste dat degenen die verwachtten het referendum te verliezen voor een dilemma. Als ze gingen stemmen, zouden ze het waarschijnlijk verliezen. Konden ze daarom niet beter thuisblijven, zodat de kans groter werd dat het referendum ongeldig zou zijn, omdat de minimale opkomst niet werd gehaald?

Beter is daarom om voor de geldigheid een minimumpercentage van ja- of nee-stemmen af te spreken. Dan doet het dilemma van het strategisch thuisblijven zich niet meer voor.

Middengroep

De uitslag van een referendum wordt gepresenteerd als een tweedeling: zoveel procent voor en zoveel procent tegen. Maar we moeten natuurlijk wel beseffen dat voor- en tegenstemmers geen massief blok vormen. Bij het referendum over de brexit (51,9 procent voor en 48,1 procent tegen) waren er ongetwijfeld forse groepen mensen met een zeer uitgesproken mening. Sommigen waren wellicht bereid om voortaan droog brood te eten, als ze maar verlost zouden worden van het ondraaglijke Europese juk.

Maar de beslissing valt meestal in het midden. Bij de mensen die voelen voor vertrek, maar wel degelijk ook de nadelen daarvan zien. Of die wel lid van de EU willen blijven, maar op bepaalde punten toch meer beleidsvrijheid wensen. Stemmen die voor ”leave” of ”remain”?

Nieuwe ontwikkelingen zullen juist het standpunt van deze middengroep beïnvloeden. Wellicht slaat de balans dan naar de andere kant door. Bij het brexitreferendum in juni 2016 was het verschil tussen beide kampen nog geen 4 procent. Hoe ligt dat nu, drie en een half jaar later?

Wanneer is er echter voldoende reden om een nieuw referendum te houden? Het organiseren daarvan is een hele klus. Je kunt de kiezers niet steeds laten opdraven en bovendien vergroot een nieuwe campagne over een gevoelig thema de maatschappelijke polarisatie.

Daarbij vergeleken is de parlementaire besluitvorming veel flexibeler. Nieuwe ontwikkelingen, die heel relevant kunnen zijn, worden daarin gemakkelijker meegenomen. Dat is ongetwijfeld van grote waarde.

In een meerpartijenstelsel zoals we in Nederland kennen, is het ook een gangbare strategie om een voorstel wat aan te passen teneinde een of meer partijen mee te krijgen die nodig zijn voor de meerderheid. Ook dat zorgt voor meer flexibiliteit.

Volkswil

Maar hoe zit het dan met de wil van het volk? Bij de twee raadgevende referenda die de afgelopen jaren in Nederland gehouden zijn, won het nee-kamp maar gingen de zaken toch gewoon door, zij het met wat kleine wijzigingen. Bij de tegenstemmers was de frustratie groot. Was dat nu democratie?

Neem het Oekraïnereferendum van 2016. De kiezers werd niet gevraagd te beslissen, maar een advies te geven. De opkomst was 32 procent. Daarvan was 61 procent tegen het EU-verdrag met Oekraïne en 38 procent voor. Wat betekende dat? Welk advies kreeg het parlement daarmee aangereikt?

Zeven van de tien Nederlanders had kennelijk over het onderwerp geen mening of geloofde het wel. Twee waren tegen en een was voor. Is het dan verwonderlijk dat zo’n advies weinig gewicht in de schaal legt?

Tegenstelling

Niettemin is er de roep om meer directe democratie in de vorm van bindende referenda en volksinitiatieven. Partijen als de Partij voor de Vrijheid (PVV), Forum voor Democratie (FVD) en de Partij voor de Dieren (PvdD) maken zich daar sterk voor. Hun boodschap vindt duidelijk weerklank.

Daarbij is het wel opvallend dat die partijen zelf zo zijn opgezet, dat de invloed van hun achterban beperkt of zelfs nihil is. Bij de PVV is Wilders het enige lid. Hij beslist over alles. Bij het FVD is het bestuur niet weg te stemmen en kunnen de leden alleen kiezen uit de door het bestuur voorgedragen kandidaten. Bij de PvdD wil men de keuze van de partijvoorzitter aan banden leggen. Wie zich kandidaat wil stellen, moet eerst goedgekeurd worden door de partijtop. Alles bij elkaar een merkwaardige tegenstelling.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer