Kerk & religie

„Noem religie niet te snel oorzaak van geweld”

De vraag naar de verhouding tussen godsdienst en geweld is na 11 september uiterst actueel geworden. De theologische faculteit van Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) verhief haar donderdag tot thema op de jaarlijkse faculteitsdag. „Alle godsbeelden moeten worden afgebroken door middel van een beeldenstorm”, poneerde een deelnemer. „Alleen dan zal er weer pure aandacht voor de medemens komen.” Rabbijn dr. Tzvi Marx reageerde direct: „Een illusie.”

Kerkredactie
15 March 2002 11:42Gewijzigd op 13 November 2020 23:28
De katholieke universiteiten worstelen met hun identiteit. „Het gaat de Nijmeegse universiteit in de eerste plaats om het onderzoek en het onderwijs. Niet om het feit of dat vanuit een katholieke grondslag plaatsheeft. Als in dat onderzoek ethische en zin
De katholieke universiteiten worstelen met hun identiteit. „Het gaat de Nijmeegse universiteit in de eerste plaats om het onderzoek en het onderwijs. Niet om het feit of dat vanuit een katholieke grondslag plaatsheeft. Als in dat onderzoek ethische en zin

„Neemt u Khomeini, Gaddafi, Hamas en Hezbollah serieus als zij pretenderen goede moslims te zijn?” vroeg dr. Marx. „Hen kunt u niet afdoen als moslims die de islam niet goed begrijpen.”

Wat is er aan de hand met de drie abrahamitische godsdiensten -Jodendom, christendom en islam- en op welke manier legitimeren (wettigen) zij geweld? Over deze vraag ging het op het Nijmeegse symposium. De andere kant kwam eveneens aan de orde: hoe délegitimeren (veroordelen) religies geweld.

Nadat dr. Harald Motzki, islamoloog aan het Nijmeegse Instituut voor Talen en Culturen, een lezing had gehouden, kwam de discussie op gang. Vóór hem had prof. dr. Georg Essen, dogmaticus aan de KUN, het christendom belicht en was rabbijn dr. Tzvi Marx, docent spiritualiteit en Jodendom van de KUN, ingegaan op de Joodse geschiedenis op dit punt.

De stelling die prof. Essen aan zijn betoog had meegegeven, zorgde voor de nodige discussie. „Alleen de belijdenis dat God zich in Jezus Christus heeft geopenbaard als degene die liefde is en vrijheid schenkt, behoedt ons voor een gewelddadige God.” Een deelnemer, zich presenterend als het hoofd van een rooms-katholieke kerkelijke rechtbank, wilde die stelling wel onderschrijven, maar dan met de toevoeging dat naast Jezus Christus ook andere profeten moesten worden genoemd.

Prof. Motzki betoogde dat godsdiensten niet te snel verantwoordelijk moeten worden gesteld voor geweld. Veel teksten uit godsdienstige geschriften zijn, aldus Motzki, ambivalent (meerzijdig). Daarmee sloot hij aan bij de stelling van rabbijn Marx: „Het is de lezer die de betekenis van een tekst bepaalt.” „Geef een moreel mens een religieuze tekst die geweld bepleit, en het wordt een tekst die tot verzoening oproept. Geef een immoreel mens een tekst die tot liefde en verzoening opwekt, en het wordt een spreekbuis van geweld”, aldus Marx.

Prof. Motzki onderscheidde in de islam drie typen heilige oorlog als gewettigd geweld tegen niet-moslims: straf en verdediging, verovering en onderwerping en, ten derde, niet-gewelddadige verdediging. Hij betoogde dat voordat de kruistochten begonnen de gedachte van een gewelddadige jihad, een heilige oorlog, vrijwel geheel afwezig was. Door die kruistochten was zij nieuw leven ingeblazen. Ook het omgekeerde werd in de discussie echter beweerd: de kruistochten zijn mogelijk juist gemodelleerd naar de vroegere jihad.

Prof. dr. Hans van der Ven, decaan van de faculteit, zag meer in het onderscheid tussen de barmhartige en de straffende God. Op die manier is de godsdienst die iemand belijdt ondergeschikt aan het beeld dat hij van God of Allah heeft. Prof. Motzki bracht daar echter tegenin dat een vader die barmhartig is voor zijn kinderen hen juist straft om hen te bewaren voor het kwaad. In dit verband kwam verder ter sprake dat veel als religieus geduid geweld een puur nationalistische wortel heeft, zoals in Ierland en Baskenland.

Dr. J. P. Wils, hoogleraar theologische ethiek en directeur van het Centrum van Ethiek in Nijmegen, ontvouwde de visie dat elke godsdienst én geworteld is in geweld én geweld aanwakkert. Hij vindt dat juist de vroege filosofen van de Verlichting goed hadden ingezien dat godsdienst en politiek niet kunnen samengaan. Zij kenden de godsdienstoorlogen immers uit eigen ervaring. De oplossing die zij gaven -een natuurgodsdienst, waar de scherpe kantje vanaf waren- was echter geen oplossing: ze leidde tot nieuwe vormen van geweld. Wils concludeerde dat „het probleem van onze tijd niet is hoe we in de religie zonder geweld kunnen leven, maar hoe we daarbinnen mét geweld kunnen leven.” Volgens hem hebben belijders vaak „een selectief geheugen als zij naar hun eigen religie kijken. „God is liefde”, zeggen zij bijvoorbeeld. Gemakshalve vergeten ze dan de offers die in de begintijd van hun godsdienst werden gebracht.” Wils adviseerde de verschillende religies dan ook hun geheugen niet te verliezen en zich, met het oog op de toekomst, voortdurend rekenschap te geven van hun gewelddaden in het verleden.

Vanuit een heel andere invalshoek bezag de feministisch theologe H. Meyer-Wilmes het thema ”God en geweld na 11 september”. „Wie is er in de oorlog tegen het terrorisme nu slachtoffer en wie dader?” vroeg zij zich af. „Elke verdere militaire actie zal alleen maar nieuwe slachtoffers brengen. En wie zijn daar het bezorgdst over? Vrouwen natuurlijk. Maar, zoals zo vaak, ze roepen tevergeefs.”

De feministe legde een verband tussen de onderdrukking van de vrouw in huwelijk en maatschappij en de oorlog tegen het terrorisme. Hoe moeilijk het is om te bepalen wie dader, slachtoffer en/of mededader is, zag zij treffend onder woorden gebracht in de vraag van de discipelen: „Heere, ben ik het?”

„Zoals u het brengt, kan iedereen Bin Laden zijn. Maar zó is het niet”, wierp rabbijn Marx tegen. Meyer-Wilmes antwoordde: „De Bijbel heeft mij geleerd dat iedereen een potentiële verrader is. En het gaat erom hoe ík daarmee omga.”

„Hoe ziet u de vele religieuze uitlatingen in de Amerikaanse samenleving, bijvoorbeeld in Bush’ toespraken?” wilde een van de 250 deelnemers aan het congres weten van de slotspreker, de Amerikaan dr. R. Schreiter, bijzonder hoogleraar aan de Edward Schillebeeckx-leerstoel aan de KUN. Prof. Schillebeeckx was overigens zelf ook ’s middags aanwezig. „Moeten die eigenlijk niet terug naar de privé-sfeer om te voorkomen dat er op die manier religieus geweld uitbarst?” Schreiter: „Het is daarmee net als met de monarchie in veel landen: ze horen erbij, maar hebben verder geen enkele wezenlijke functie. Deze ”civil religion” hoort bij bepaalde situaties, maar raakt het individuele bestaan van burgers niet.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer