Coccejus wilde gereformeerde verbondstheoloog zijn
Hij had slechts één doel voor ogen: het dienen van de kerk. Toch stond Johannes Coccejus met zijn originele theologische opvattingen aan de wieg van een richtingenstrijd in de Nederlandse kerk die een eeuw aanhield. Het is deze week 350 jaar geleden dat de theoloog van het verbond overleed.
Hij staat in de top drie van de grootste wetenschappers in de Gouden Eeuw. Althans, de zeventiende-eeuwse dichter en diplomaat Constantijn Huijgens schrijft Johannes Coccejus die statuur toe, samen met de theoloog Gisbertus Voetius en filosoof René Descartes.
Toch is Coccejus een veel omstredener godgeleerde dan Voetius, zijn theologische tegenvoeter. Enerzijds ontving hij in later eeuwen lof. Coccejus zou goed tegenwicht hebben geboden aan het accent op de uitverkiezing in de gereformeerde orthodoxie. Anderzijds werd hij verguisd door nazaten van de nadere reformatoren. Hij zou ongereformeerde ideeën hebben gekoesterd en veel te rekkelijk zijn geweest op het terrein van het christelijk leven. Historicus prof. dr. W. J. van Asselt rekent in zijn studie ”Johannes Coccejus” (2000) af met beide karikaturen. Hij levert daarin een grondige analyse van zijn theologie en een geeft als eerste een uitvoerige biografie van deze veelzijdige godgeleerde.
Johannes Coccejus wordt op 9 augustus 1603 geboren in het Noord-Duitse Bremen, als de jongste zoon van Timman Cock en Elisabeth Baken. Zijn vader is stadssecretaris en afkomstig uit een belangrijke regentenfamilie. Johannes heeft een twee jaar oudere broer, Gerhard, die na verloop van tijd rechten gaat studeren. Johannes kiest voor de studie theologie. Aan het Bremense gymnasium, dat als gematigd gereformeerd bekendstaat, ontvangt hij zijn eerste theologielessen.
Imposant
Johannes kiest ervoor om op de Franeker academie zijn studie voort te zetten. De aandacht voor de taalwetenschap (filologie) op deze universiteit spreekt hem aan. Hij bestudeert in Franeker de Talmoed, de op schrift gestelde mondelinge overlevering van het jodendom. In 1629 resulteert dat in de publicatie van twee vertaalde talmoedische traktaten, inclusief commentaar van zijn hand. Het luidt het begin in van een imposante wetenschappelijke carrière van een theoloog die nooit predikant wordt.
Coccejus dwingt in Nederland en daarbuiten respect af met zijn enorme talenkennis, die hij in deze publicaties etaleert. Zijn talenknobbel combineert hij met een stalen geheugen. Volgens zijn latere collega Heidanus kent hij van heel het Oude Testament zowel de Hebreeuwse grondtekst als de Griekse vertaling uit zijn hoofd.
Vroomheid
Tijdens de studieperiode in Franeker heeft de naar Nederland gevluchte puritein William Ames (1576-1633) grote invloed op hem. Voor de Franeker hoogleraar is de theologie in de eerste plaats de leer om voor God te leven. Ook Coccejus vindt in zijn later gepubliceerde dogmatiek dat theologie in de eerste plaats de bevordering van de vroomheid ten doel heeft. Daarbij behoort de theologie volgens hem ook zo dicht mogelijk bij het taalgebruik van de Schrift aan te sluiten en scholastische termen en onderscheidingen zo veel mogelijk te vermijden.
Zijn liefde voor de talen loopt als een rode draad door zijn wetenschappelijke loopbaan. In 1630 wordt Coccejus aan het Bremense gymnasium benoemd als docent Grieks en uitleg van het Oude Testament. In deze periode verschijnt zijn Bijbelcommentaar op Prediker – de eerste in een lange reeks. Hij hecht grote waarde aan de bestudering van de Schrift, voor hem een oefening in de praktijk van de godzaligheid.
Op advies van zijn vrienden huwt hij in 1635 met Catharina Deichmann; ze is afkomstig uit een rijke Duitse koopmansfamilie. Samen krijgen zij drie dochters en een zoon. Als vader is hij niet altijd de gemakkelijkste; hij heeft soms last van driftbuien. In zijn brieven geeft hij toe dat hij koppig kan zijn. Tegelijk is de band met zijn kinderen allerhartelijkst. Als een van zijn dochters later getrouwd is en in Zeeland woont, brengt hij daar de vakanties graag door.
In 1636 ontvangt Coccejus een benoeming van de Franeker academie als hoogleraar Hebreeuws, die hij aanvaardt. In 1643 volgt ook een aanstelling tot hoogleraar theologie. Samen met Johannes Cloppenburg (1592-1652) vervult hij de post van hoogleraar Hebreeuws. In zijn latere werk over het verbond zal Coccejus zich herhaaldelijk op hem beroepen.
Na zeven jaar maakt Coccejus de overstap naar de Leidse universiteit. Begin 1659 aanvaardt hij daar de prestigieuze post van rector. In die positie probeert hij een einde te maken aan twisten tussen rivaliserende studentengroepen. Ruzies worden geregeld met de degen beslecht, en leiden soms tot doden. Zijn optreden zorgt voor een verbod op deze zogenaamde studentennaties.
Pamflettenstrijd
In zijn Leidse periode heeft Coccejus heftige aanvaringen met andere hoogleraren. Met zijn Leidse collega Johannes Hoornbeeck geraakt hij in de tweede helft van de jaren vijftig in conflict over de sabbatsheiliging. Hoornbeeck staat een strikte zondagsviering voor. Coccejus legt veel meer accent op de christelijke vrijheid. Schaatsen op zondag bijvoorbeeld is voor hem geen punt. Er ontbrandt een hevige pamflettenstrijd. De Staten van Holland zien zich zelfs genoodzaakt in te grijpen om de rust te herstellen en verbieden verdere discussie.
In 1665 laait er opnieuw een conflict op, nu met zijn Utrechtse collega Voetius. Die laat in dat jaar studenten disputeren over de vergeving van zonden. De opvatting van Coccejus wordt tijdens de disputatie scherp veroordeeld. Volgens Coccejus was van volledige vergeving ten tijde van het Oude Testament nog geen sprake. Voetius vindt dat Coccejus met die opvatting gevaarlijk dicht in de buurt dreigt te komen van de rooms-katholieke leer over het vagevuur.
De achtergrond van Coccejus’ opvattingen ligt in zijn verbondstheologie en zijn historische manier van Schriftlezen – een heel andere dan de methode van de scholastieke Voetius. Het verbond is de sleutel waarmee Coccejus de Bijbel leest en uitlegt. Hij combineert dit verbondsmatig denken met grote aandacht voor het historische in de Schrift. Hij komt zo tot de stelling dat het werkverbond trapsgewijs afgeschaft wordt en vervangen door het genadeverbond. De oudtestamentische gelovigen hadden daarom nog veel meer te kampen met de onheilseffecten van het werkverbond dan de nieuwtestamentische.
Fascinatie
Zijn aandacht voor het historische combineert Coccejus met een fascinatie voor profetie in de Bijbel. Hij onderscheidt zeven perioden tussen Christus’ hemelvaart en wederkomst. Door deze periodes heen komt het Rijk van God tot een steeds rijkere ontplooiing. Met behulp van soms ingenieuze Schriftuitleg weet Coccejus de periodes in tal van Schriftgedeelten terug te vinden.
Zijn verbondstheologie werkt Coccejus uit in zijn ”De leer van het verbond en het testament van God”, dat in 1648 verschijnt. Heel de christelijke leer vindt zijn centrum in het verbond, stelt hij in het woord vooraf. Hij beroept zich daarbij onder anderen op de zestiende-eeuwse theologen Heinrich Bullinger en Caspar Olevianus. Naast het werkverbond en het genadeverbond onderscheidt hij ook het verbond der verlossing. Hij gebruikt daarvoor de benaming ”raad des vredes”, naar Zacharia 6:13. Hij doelt daarmee op het in eeuwigheid gesloten verbond tussen God de Vader en God de Zoon, als Hoofd van de uitverkoren gemeente. Het genadeverbond heeft bij hem een bredere omtrek. Dat omvat alle gedoopten en niet alleen de uitverkorenen.
Coccejus’ noviteit van de afschaffingenleer vindt onder zijn leerlingen nauwelijks navolging. Zijn concept van de drie verbonden des te meer. De belangrijke Engelse theoloog en tijdgenoot John Owen bijvoorbeeld is door dit werk sterk beïnvloed.
Zware koorts
Als Coccejus de 65 gepasseerd is, begint hij in zijn brieven te klagen over zijn gezondheid. Zijn hoge werktempo kan hij steeds moeilijker volhouden. Als hij in oktober 1669 terugkeert naar huis van het college geven op de Leidse universiteit, overvalt hem een zware koorts. Na negentien dagen ziekte overlijdt op 5 november de theoloog van het verbond.
Coccejus’ invloed op de vaderlandse kerk is groot. Er ontwikkelt zich in de tweede helft van de zeventiende eeuw een richtingenstrijd tussen voetianen en coccejanen, die tot de eerste helft van de achttiende eeuw voortduurt. Een deel van Coccejus’ leerlingen staat open voor de verlichte ideeën van de vader van de moderne wijsbegeerte, René Descartes. Vooral deze stroming kan op stevige kritiek van de voetianen rekenen. De andere vleugel van het coccejanisme is piëtistisch georiënteerd en borduurt voort op Coccejus’ persoonlijke inkleuring van het verbond als de intieme vriendschap met God.
Belijdenisgeschriften
Zijn originele standpunten maken de Leidse hoogleraar tot een omstreden theoloog. Passeerde Coccejus de grens van het gereformeerde belijden? Zelf werpt Coccejus alle verdachtmakingen als zou hij ongereformeerde ideeën koesteren ver van zich. Hij wil slechts het gereformeerde belijden opnieuw verwoorden. Daarmee heeft hij slechts één doel: het dienen van de kerk, zo schrijft hij een vriend. Aan het eind van zijn leven laat hij een collega-hoogleraar weten: „Mijn geschriften laten zien dat ik niemand van de onzen iets in de weg gelegd heb en dat ik mij uitsluitend heb ingespannen om in overeenstemming met de Heilige Schrift te oordelen en te spreken; en dat ik noch van de catechismus, noch van de belijdenisgeschriften ben afgeweken. Want ik heb van harte ingestemd met de opvatting van onze kerken.”
Vriendschap met God
„Het verbond, dat God met de mensen heeft, is anders dan het verbond van mensen onder elkaar. Als mensen een verbond sluiten, dan gaat het om wederzijdse weldaden. God sluit echter een verbond waarin het gaat om Zijn weldaden. Het verbond van God is immers niets anders dan de goddelijke verklaring van de wijze waarop de liefde van God en de vereniging en gemeenschap met Hem verkregen wordt. Wanneer de mens deze weg gaat, staat hij in de vriendschap van God; of anders gezegd: God is dan zijn Schepper en zijn God op een bijzondere wijze. Kortom: Hij is één van geest met God, hij is één met God. Hij heeft verborgen omgang met God.”
(Citaat uit ”De leer van het verbond en het testament van God”. Vertaling uit ”Coccejus. Inleiding met kernteksten” door prof. dr. W. J. van Asselt)