De eigen charmes van Bleskensgraaf
Hoe ruim mag de prediking zijn? Hoe nauw moet de prediking zijn?„Zulke vragen geven een predikant wel eens aanvechtingen. Voor mij is maatgevend dat we het niet met minder hoeven te doen dan de Heere Jezus. Hij heeft op het tempelplein ruim staan nodigen: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.”
Ds. P. van der Kraan (56) herdenkt morgen dat hij 25 jaar geleden bevestigd werd tot predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk. Regelmatig doet hij in zijn studeerkamer aan zelfreflectie: Is mijn prediking te nauw, te ruim, grijp ik te hoog, gaat het diep genoeg? „De prediking mag nooit een vanzelfsprekendheid worden. De ernst van het leven moet erin doorklinken, de preek moet een voorspel zijn op de naderende eeuwigheid, een preludium op het eindgericht. Maar juist omdat het eeuwigheid wordt, is het zo van belang dat we ruim nodigen om te komen tot het heil. Hoe gunde de Heere Jezus zondaren de zaligheid. In de aanbieding daarvan behoeven Zijn knechten geen grenzen aan te brengen, want dat doet Hij Zelf.”
Theologiestudent Van der Kraan deed zijn vicariaat bij ds. C. den Boer in Woudenberg. In mei 1979 nam hij als leervicaris afscheid van Woudenberg. Een maand later werd hij er beroepen. „Woudenberg was een driemansgemeente. En om als kandidaat in een driemansgemeente beroepen te mogen worden, moest er wel eerst dispensatie worden aangevraagd. Dat verzoek werd gehonoreerd. Dat kon ook niet anders, want de Heere had me Zelf aangewezen dat het Woudenberg moest worden.”
Ik heb ondervonden dat de hervormde kerkorde er niet voor niets van uitgaat dat de normale situatie voor een kandidaat is om te beginnen in een eenmans-, hooguit in een tweemansgemeente”, zegt ds. Van der Kraan. „In zo’n grote gemeente komt er heel wat op je af. Maar we hebben daar toch een heel goede tijd gehad. Veel heb ik toen gehad aan twee emeriti die in Woudenberg woonden, ds. J. H. Vlijm en ds. D. J. van Dijk.”
Zijn tweede gemeente werd Bleskensgraaf. „Toen ik hier voor de eerste keer met mijn vrouw op bezoek was, zeiden we tegen elkaar: Als we hier moeten zijn, gaan we. Maar over vier jaar reizen we weer verder.”
Inmiddels staat de predikant twintig jaar in Bleskensgraaf. Meer dan twintig beroepen kreeg hij in die tijd. Slechts bij twee beroepen dacht hij even uit Bleskensgraaf weg te moeten, „maar toch ging de deur uiteindelijk weer dicht.” „Ik heb duidelijk geweten naar Woudenberg te moeten. Die duidelijkheid was er ook bij het beroep van Bleskensgraaf. Bij alle andere beroepen heb ik die duidelijkheid niet gehad. Ik heb altijd aan de Heere gevraagd om zo veel helderheid dat ik zou weten niet mijn eigen weg te gaan, maar Gods wil te doen.”
Zo lang in dezelfde gemeente staan, heeft z’n eigen charmes en z’n eigen moeiten, zegt ds. Van der Kraan. „Ik heb bijna een hele generatie zien opgroeien. De kinderen die ik twintig jaar geleden mocht dopen, doen nu belijdenis, en gaan straks misschien trouwen. We hebben intens meegeleefd met vele families, in vreugde en in verdriet. Je draagt onderhand heel veel van de mensen uit het dorp met je mee. Als een predikant na vier jaar weggaat, begint hij aan een schone lei. Maar de lei wordt bij mij al voller. Soms gaat dat zwaar wegen, bijvoorbeeld in crisispastoraat. Door ergens lang te blijven, maak je het jezelf in elk geval niet gemakkelijker.”
Het doel van de prediking is volgens ds. Van der Kraan „de uitbreiding van Gods Koninkrijk, de verheerlijking van Zijn Naam, het uitreiken van voedsel aan Gods kinderen, het oproepen van zondaren tot geloof en bekering, en het uitleggen van de Schrift. Dominees kunnen geen mensen bekeren en dat moeten we dus ook maar niet proberen, want mensen bekeren is een werk van God alleen. We hebben wel Zijn belofte dat Hij Zijn Geest zal paren aan Zijn Woord.”
Te hooi en te gras over willekeurige teksten preken is niets voor ds. Van der Kraan. „Het lijkt me lastig om je iedere week af te pijnigen waarover je zondag preken moet. Om dat te voorkomen volg ik graag het voorbeeld van verschillende reformatoren: van de aaneengesloten lezing, de behandeling van een heel bijbelboek, of een aaneengesloten geschiedenis als de uittocht uit Egypte of het leven van Paulus. Dat geeft jezelf een breder zicht op allerlei dwarsverbanden in de Schrift. Ik merk dat gemeenteleden daardoor meer betrokken raken bij de prediking. Het geeft de mensen een soort feuilletonachtige nieuwsgierigheid: Hoe zou het zondag verdergaan?”
Ds. Van der Kraan voelt zich zeer betrokken bij jongeren. „Jongeren spreken opener over de dingen die hen bezighouden dan ouderen. Ze komen er eerder mee voor de dag. Bij de catechese gaan we wel eens heel erg diep. Dan probeer ik bewust dicht bij hun hart te komen.”
Samen met ds. A. J. van den Herik (Oene) en Anne Pals (docent CHE) ontwikkelde ds. Van der Kraan de nieuwe catechesemethode ”Leren om te leven”, waarvan volgende maand het achtste en voorlaatste deeltje verschijnt.
Verkeert de catechese in een crisis, zoals wordt gezegd?
„Nee. Ja. Kijk, wat mij betreft is catechiseren in zijn traditionele vorm uit de tijd. In de nieuwe methode proberen we de oude waarheden op nieuwe manieren te zeggen. In dit opzicht mag je dus best oude wijn in nieuwe zakken doen. Waarom dat mag? Omdat alleen zo die oude wijn zijn geestrijke kracht behoudt. Ik constateer dat de echte oude begrippen, waar de Reformatie aan te meten viel, bij jongeren en bij ouderen in hoog tempo verbleken. Neem zaken als: de rechtvaardigmaking van de goddeloze, het heilig zijn in Christus alleen, de opvatting van Kohlbrugge dat alleen een mens die op het nulpunt is aangekomen, door God wordt opgeraapt, zulke uitdrukkingen, die worden echt niet meer door iedereen in hun diepste intentie verstaan. Dat maakt voor mij ook een van de doelstellingen in de prediking uit: er alles aan doen dat je de kernpunten van de weg waarlangs God een zondaar leidt, toch helder overbrengt.”
U was 25 jaar predikant in een periode van kerkelijke neergang en van geestelijke teloorgang. Dat zou een predikant best moedeloos kunnen maken.
„Soms denk je wel eens: Wat komt er nog van de kerk terecht? Wat komt er van onze kinderen terecht? Maar, ik ben niet zo’n pessimist. We moeten meer omhoogkijken. Ook vorige generaties tobden al met de vraag wat er van alles terecht zou komen. Dat doen wij nu ook. En onze kinderen zullen dat bij leven en welzijn ook weer doen. We zien op de Koning van de Kerk en op Zijn koninklijke gang door de eeuwen heen. De kerk is altijd al door de malaise heengegaan. Trouwens, het is voor de kerk pas echt de slechtste tijd als er geen strijd meer is, als we meer van de wereld dan van de kerk zijn, als er geen geestelijke vreemdelingschap meer beoefend wordt, als er geen burgers van twee werelden meer worden gevonden. Dat is de grootste zorg, ondanks alle bange ontwikkelingen van buitenaf.”