Gods liefde
Genesis 9:27
„God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten; en Kanaän zij hem een knecht.”
Door Christus’ vrede worden de beloften vervuld die eertijds aan Abraham zijn gedaan: dat hij een erfgenaam der wereld en een vader van vele volkeren zou zijn en dat in zijn Zaad alle geslachten der aarde gezegend zouden worden (Genesis 22:18). De toezeggingen in de profetische geschriften van de bekering en inkomst der heidenen en de zegen die Noach uitgesproken heeft over Jafeth –zoals onze tekst verwoordt– zouden bewaarheid worden. Dit wordt volkomen bevestigd. Omdat de vijandschap vernietigd is en vrede aangebracht, zo worden de Jafethieten –namelijk de heidenen– door de prediking van het Evangelie des vredes gelokt en door het geloof in Jezus, de ware God van Sem, overgebracht uit de macht en het rijk der duisternis, om te wonen in de tenten van Sem en met hem dezelfde zegen en genade te genieten.
Wij horen dan Noach, die leraar der gerechtigheid, spreken in de woorden van deze tekst. We horen Noach spreken van God en Jafeth. Hij spreekt eerst van God, Die de God van Sem wordt genoemd (vers 26). Hem heeft hij bij uitnemendheid ook Jehova genoemd, om zo Sem te verzekeren van Gods liefde, gunst en genade en van het verbond, weldaden, zaligheid, leven, onsterfelijkheid en van de zaligmakende gemeenschap Gods.
Fridericus Ragstat à Weille, predikant te Spijk (”Noachs profetie”, 1685)