Geurtje Fahner en haar leven met een zere plek
Ze is van 1948, maar oogt nog jeugdig, kwiek en vastberaden. Geurtje Fahner-Vos houdt van het leven, iedere morgen is voor haar nieuw. Maar in haar leven zit wel een heel zere plek. Zestien jaar geleden stond ze aan het graf van haar man. Chris Fahner overleed in de leeftijd van 58 jaar.
Een maandagochtend in september. Geurtje Fahner-Vos zit buiten op het terras, achter haar royale bungalow in Bennekom. Ze leeft ’t liefst buiten, zegt ze. „Het eerste wat ik ’s morgens doe is de buitendeur opendoen. Ik houd van ruimte, van vrijheid. Ik ben geen mens voor een appartement.”
Haar tuin is ruim 1000 vierkante meter groot, met een vijver, een groot gazon, flinke borders en hoge coniferen aan de randen. Hoe houdt ze dat allemaal bij? „Ik werk graag in de tuin, ben graag bezig en doe nog veel zelf. Een paar keer per jaar komt de tuinman. Mijn oudste dochter woont in de buurt en mijn kleinkinderen maaien het gras.”
In een gesprek met Geurtje Fahner kijkt er voortdurend een verdrietig onderwerp om de hoek: op 15 januari 2003 stierf Christiaan Fahner, theoloog, wetenschapper, docent en Bijbelvertaler in de binnenlanden van Papoea, haar echtgenoot. De weduwe vertelt in afgebroken, korte zinnen: „Het was op een woensdag, 21 november 2001. De tickets lagen klaar. We zouden juist weer vertrekken naar Papoea, maar het is er niet meer van gekomen. Chris bleek slokdarmkanker te hebben. Er waren al uitzaaiingen geconstateerd. Er kon niet geopereerd worden. De ziekte was onomkeerbaar. Het was ongeneeslijk, zeiden de artsen. Hij is veertien maanden ziek geweest. Chris had zelf de reis naar Papoea nog wel graag willen maken, maar het leek mij niet verstandig. We zijn niet gegaan.”
Ieder dag denkt ze nu aan hem, al zestien jaar lang. „Chris was de drive in ons gezin. Hij was altijd bezig, had altijd nieuwe ideeën. En we stonden nog zo midden in het leven. Chris was bezig met een tweede promotie, over de synoptische evangeliën. Hij was net benoemd tot hoogleraar aan de Evangelische Theologische Faculteit in het Belgische Leuven. Achteraf bezien wisten we niet eens wat tegenspoed was. Maar opeens was het er, in zijn volle omvang.”
U zou het best met Gods weg oneens geweest kunnen zijn.
„Daar ben ik gelukkig voor bewaard gebleven. Ik was niet opstandig. Het was goed wat God deed, Hij deed geen onrecht, maar ik vond het wel moeilijk. We hadden in de binnenlanden van Papoea toch nog een goed werk willen doen, we hadden nog graag wat in Zijn Koninkrijk willen betekenen, maar God had andere plannen. En onze jongste dochter was op dat moment nog maar twaalf jaar.”
Het meeleven was groot. „Er kwam veel post en in een van die brieven stond geschreven: „Deze ziekte is niet tot de dood, maar is tot verheerlijking van God.” Ik keek vooral naar het begin van die tekst en zei: „Maar Chris, dan word je weer beter.” Maar hij keek vooral naar de laatste woorden van die tekst en zei: „Nee, deze ziekte is tot verheerlijking van Gods Naam. Ik word niet meer beter.”
Op oudejaarsavond 2002 nam Chris Fahner afscheid van zijn vrouw en kinderen. Hij zei: „Zit niet over mij in. Er is een plaats voor mij bereid aan de ronde tafel, waar ook Abraham, Izak en Jakob zijn.”
Christiaan Fahner overleed op 15 januari 2003. Hij ligt begraven op de gemeentelijke begraafplaats in Otterlo.
De boom gekliefd
Geurtje Fahner oogt goedsmoeds. Maar er zijn ook wel tijden, zegt ze, dat ze dat bepaald niet is. „Er zijn dagen dat ik niet zo vrolijk ben. Chris is weg. De kinderen zijn de deur uit. Ik weet wel waar ik met mijn verdriet heen moet, ik weet dat God er is, ik weet dat Hij van mij afweet. Ik weet dat allemaal, maar het leven is na Chris’ sterven niet meer wat het geweest is. De boom is doormidden gekliefd. Er is nog een halve boom blijven staan. Dat ben ik.”
In 2006 waaide er een nog een donkere wolk haar leven binnen. Ze kreeg blaaskanker. Vier maanden lag ze in het ziekenhuis. Dagenlang was ze comateus. De situatie was ernstig. De toekomst erg onzeker.
Niet alles hoeft opgeschreven te worden, vindt ze, en niet alles hoeft in de krant. „Maar het was een heftige tijd. Het heeft mijn leven gestempeld.”
Nadat ze genezen werd verklaard, kreeg Geurtje Fahner van God weer „nieuwe spirit”, zoals ze zegt. „Elke morgen denk ik: Hé, ik mag er nog zijn. Dan voel ik me echt een gezegend mens. Kennelijk heeft God nog een bedoeling met mijn leven.”
Veluws dorp
Geurtje Vos werd op 13 mei 1948 geboren in het Noord-Veluwse dorp Hulshorst. Een jaar later verhuisde het gezin al naar het nabijgelegen Nunspeet. Moeder was een hardwerkende, stille vrouw. Vader had een brede theologische interesse en kon zomaar op een zaterdagmiddag gaan zitten lezen. Hij had graag doorgeleerd, maar dat was er in die tijd niet bij. „Vader was machinebankwerker. Hij zei weleens: „Ik werk omdat er brood op de plank moet zijn, maar ik werk geen dag met plezier.”
Over geestelijke dingen werd thuis niet gesproken, zegt Geurtje Fahner. „Er werd aan tafel ook niet hardop gebeden. Het was altijd: „Ev’n stille wez’n.” Maar na een ongeluk is mijn vader wel veranderd. Toen is hij hardop gaan bidden aan tafel. Dat vonden we eerst heel raar. We moesten daar echt aan wennen. Vanaf dat moment ging hij soms aan het heilig avondmaal, hoewel er heel veel schroom bij was. Een mens zou zich maar eens vergissen! Ik heb mijn vader weleens hardop horen worstelen aan Gods genadetroon, om genade voor hem en voor zijn vrouw en kinderen, maar daarover spreken, dat deed hij niet. Nu denk ik nog weleens: Ach, hadden we vroeger toch maar meer over die dingen met elkaar gepraat. Nu kan het niet meer.”
Naar Papoea
In mei 1969, ruim vijftig jaar geleden, vertrok het jonge echtpaar Chris (25) en Geurtje Fahner (21) voor de Zending van de Gereformeerde Gemeenten naar Pass Valley, een gebied in de binnenlanden van Papoea (Indonesië). „We hadden elkaar leren kennen in het verenigingsleven van de gereformeerde gemeente te Nunspeet. Ik wist van zijn plannen om naar het zendingsveld te gaan. Ik vond het prima, want ik had zelf ook altijd al iets met zending gehad. Als klein meisje wilde ik al per se een bruine pop, maar die was in die jaren nog bijna nergens te koop. En ik had ook altijd al juf willen worden, maar dat kon op het zendingsveld natuurlijk ook. We waren het gauw samen eens. Voor ons was het ook geen spannend avontuur of zo. We voelden ons geroepen. En dus gingen we.”
Wat trof u aan in Pass Valley?
„Een uiterst primitieve samenleving, waarin de mensen nog helemaal in het stenen tijdperk leefde. In het economische leven speelden schelpen en varkens een grote rol. Mensen liepen nog met pijl en boog. Koppensnellers aten weliswaar niet elkaars hoofden op, maar wel elkaars bovenarmen. Er was sprake van een animistische godsdienst, waarbij zielen en geesten niet alleen in mensen kunnen leven, maar ook in planten of stenen. De Jali’s hadden nog nooit een vliegtuig van dichtbij gezien. Ze hebben eerst geprobeerd om die blanken met hun vreemde vogel te verdrijven door geesten werend varkensbloed op de landingsstrip van het vliegveld te sprenkelen. Ze zagen het eerst bepaald niet zitten met ons.”
Om het vertrouwen van de Jali’s te winnen, ging Chris Fahner eerst met hen aan het werk, op het land, op de akkers. Hij hielp mee om hutten te bouwen, ging met hen op jacht en trok met hen de oerwouden in, om hout te hakken en dieren te vangen.
Toen het vertrouwen er eenmaal was, begon Fahner aan het werk waarvoor hij echt gekomen was. Hij zette de Jali-taal op schrift en begon met Bijbelvertaalwerk. In vijf jaar tijd vertaalde hij het Nieuwe Testament in de Jali-taal. Geurtje ging alfabetiseringswerk onder jongeren en volwassenen doen.
Door de komst van het christendom hebben veel Jali’s in Pass Valley het heidendom en hun bijgeloof verlaten. „We hebben gezien dat ze heidense voorwerpen en magische spullen gingen verbranden. Heilige varkensstaarten en varkenskaken gingen het vuur in en heilige bananenbomen werden omgehakt. Een groot aantal Jali’s is tot de erkenning gekomen dat een goede oogst niet het resultaat is van allerlei vreemde ceremoniële plechtigheden, maar dat die door God geschonken wordt. Als ze nu een nieuwe tuin gaan beplanten of een akker gaan aanleggen, houden ze eerst een korte bidstond waarin ze de Heere om een zegen vragen voor het gewas. Dat is allemaal niet het gevolg van onze menselijke inspanningen. God heeft mensen veranderd en heeft het werk daar gezegend.”
Na vijf jaar keerde u terug naar Nederland. Moeilijk?
„Als je lang in een andere cultuur als die van Irian Jaya hebt gewoond, krijg je vanzelf een bredere blik in het leven. Wat we in Nederland opeens lastig vonden, was dat mensen zo moeilijk doen over allerlei kleinigheden, ook in het kerkelijk leven. We zijn zo individualistisch, zo egoïstisch bijna. We struikelen al over de kleur van iemands jurk, terwijl God na de zondeval ons de kleuren nog heeft gelaten. Ik bedoel: Hij heeft alle kleuren niet zwart gemaakt. Ik kan me niet meer zo druk maken om al die bijkomstigheden. Dat maakt het leven in Nederland weleens wat lastig.”
En dan is er nog de kerkelijke verdeeldheid hier.
„Ik zie zo veel kerken die op dezelfde grondslag van Schrift en belijdenis staan, maar die elkaar desondanks maar moeilijk kunnen verdragen. Ze zijn grotendeels één in het geloof, lezen dezelfde Bijbel, preken zondags dezelfde waarheid over Wet en Evangelie, over dood en leven, en toch kunnen ze maar moeizaam met elkaar overweg. Dan denk ik: Ach mensen, toe toch. Gods Koninkrijk is wereldwijd en is zo veelkleurig. Het Evangelie is van God uit bezien zo wijd bedoeld. Laten wij dat toch niet zo benauwd maken, want de tijd is voorts kort. Zoek elkaar waar je elkaar kunt vinden. Nu kan het nog. God kijkt dwars door onze verdeeldheid heen. Wat gelukkig toch, want als het aan ons zou liggen, kwam er nooit een grote schare die niemand tellen kan.”
Drie jaar geleden kreeg Geurtje Fahner van haar kinderen een retourtje Bennekom-Papoea. „Ik was daar zeventien jaar niet geweest, en zo’n reis had best erg kunnen tegenvallen, maar ik heb ervan genoten. Natuurlijk weet ik ook wel dat er veel dingen niet goed gaan in het zendingswerk, maar wat ik toen op Papoea heb gezien, heeft me erg verwonderd. Er is een goed draaiende gezondheidszorg gekomen. Er zijn onderwijsmogelijkheden voor de kinderen. Jongeren kunnen studeren. Er is een Bijbelschool. Er zijn kerkelijke gemeenten ontstaan. In Pass Valley heeft de gemeente zelfs een eigen predikant. Op zondagmorgen hoorde ik daar de kerkklokken luiden en zag ik allemaal mensen naar de kerk toe komen. Wat is daar veel gebeurd. Natuurlijk is het ook voor de Jali’s nodig dat ze persoonlijk God leren kennen en dat ze de waarheid niet alleen met hun verstand moeten kennen maar die ook moeten ervaren met hun hart. Het leven vernieuwende werk van de Heilige Geest is nodig, net als hier. Maar toch, wat heeft God het werk gezegend. Waar men ooit de wildste volkeren vond, zal God ontvangen, aanbidding, eer en dankbare lofgezangen.”
U bent altijd bezig. Kunt u ook níéts doen?
„Het is vervelend, maar ik moet altijd iets doen, ergens mee bezig zijn. Mijn leven is wel tot rust gekomen, maar alleen zijn vind ik moeilijk. Ik ben graag tussen de mensen. Vroeger waren alle dagen gevuld. We kwamen altijd tijd tekort, want er moest nog zo veel gedaan worden. Dat heb ik nog steeds: ik wil heel veel doen, maar heel veel hoeft niet meer. Daar kan ik best zwaarmoedig van worden.”
U stond bekend om uw Bijbelvertellingen, voor de klas of op zendingsdagen van de Gereformeerde Gemeenten.
„Het is zo mooi om te vertellen over dingen waarvan je weet dat ze van belang zijn, om die door te geven aan de kinderen. Ik vertelde het liefst waarheidsgetrouwe verhalen, geen fictie. En Bijbelse verhalen vertellen is wel het mooist, over Ruth die uit Moab werd geroepen en in Bethlehem terechtkwam op de akker van Boaz, of over Jozef in de put, over zijn vergevingsgezindheid jegens zijn broers. Ook kinderen van 2019 genieten van Bijbelse vertellingen, ondanks de digitale wereld waar ze in leven.”
Wat is de diepere boodschap die u aan kinderen wilt overbrengen?
„Dat kinderen een nieuw hartje nodig hebben en dat God dat geven wil. Ook kinderen zijn gevallen schepselen, maar door het geloof in de Zoon van God kunnen ze behouden worden. Een kind kan Gods kind worden. Dat is in Papoea gebeurd, dat heb ik daar gezien, en dat wil ik hier vertellen.”
Geurtje Fahner is onder meer bekend geworden als schrijfster van kinderboeken. In 1974 maakte ze haar debuut met drie boeken tegelijk, een trilogie, onder de titel ”Doealin, de zoon van het stamhoofd”. Daarin verwerkte ze haar eigen ervaringen in Nieuw-Guinea.
Stille tijd
Elke morgen houdt Geurtje Fahner eerst stille tijd. Ze leest in de Bijbel, gebruikt er een dagboek bij, probeert stil te zijn voor God en denkt concreet na over waar ze voor zal bidden. „Dan roep ik in herinnering terug wat er gisteren op mijn weg kwam en wat er vandaag te doen staat. Ik bid voor mijn kinderen, voor mijn kleinkinderen, en voor allen van wie ik weet dat ze gebed nodig hebben.”
Geurtje Fahner-Vos
Geurtje Vos werd op 13 mei 1948 geboren in Hulshorst. Een jaar later verhuisde het ouderlijk gezin naar Nunspeet, waar het kerkelijk behoorde bij de gereformeerde gemeente. Ze ging op 16-jarige leeftijd naar de kweekschool in Gouda. Nadat ze kort voor de klas had gestaan, vertrok ze met haar man naar Irian Jaya (Nieuw-Guinea). Daar ging Chris Fahner aan het werk als Bijbelvertaler, Geurtje gaf taalles aan kinderen en volwassenen.
In 1974 keerde het echtpaar Fahner terug naar Nederland. Chris Fahner werd docent culturele antropologie en interculturele communicatie en computer op hogeschool De Vijverberg te Ede. Geurtje Fahner ging lesgeven op de Eben Haëzerschool te Bennekom, een christelijke basisschool op reformatorische grondslag.
Geurtje Fahner-Vos heeft vijf kinderen en tien kleinkinderen.