Meditatie: Verootmoediging
Psalm 32:5a
„Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet.’’
Het is de volmaaktheid aan het goddelijk Wezen om Zichzelf op het allerhoogste lief te hebben en Zijn eigen eer tot het doel van Zijn daden te stellen. De Heere heeft toch alles gewrocht om Zichzelf. God wil en moet verheerlijkt zijn door een redelijk schepsel, of Hij zal Zich eeuwig verheerlijken door hem te straffen.
„Die Mij eren.” Dit is het werk waarin Gods volk lust heeft. Het is zo’n zalig werk, het is het werk der hemelingen voor de troon: daartoe mag een nietig sterveling verwaardigd worden, een zondig Adamskind. O, heerlijk voorrecht! Het is voor Gods volk een hemel op aarde om God te verheerlijken.
Maar wat zal een zondaar aan God toebrengen? Zal een mens voor God profijtelijk zijn? Wat zal men doen tot eer van God? Wat eist God dan van mij? Allereerst verheerlijkt en eert een zondaar God als hij zich verootmoedigt voor God als een onwaardige: dat is de eerste eer die God van een zondaar ontvangt. Dit doet de mens als God Zich aan hem openbaart in Zijn hoogheid, aanbidding, rechtvaardigheid en heiligheid. En ook als hij zichzelf ziet in zijn nietigheid en onwaardigheid. Dit doet de zondaar bij zijn eerste overtuiging. Maar inzonderheid doen de kinderen Gods dit dikwijls in hun verootmoediging. De overtuigde zondaar verheerlijkt dan God met diepe vernedering van zichzelf in Zijn lankmoedigheid.
Johannes Groenewegen,
predikant te Werkendam
(”Verzameling van veertien preken”, 1766)