Dal van ootmoed
Mattheüs 25:6
„En te middernacht geschiedde een geroep: Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet!”
Wij hebben eerder gesproken over een vermeerdering in genade en in nieuwe gaven en nieuwe deugden, dag na dag, en van een komst van Christus, onze Bruidegom, in het heden, die nog dagelijks in onze ziel geschiedt. Nu moeten wij beschouwen de beweegreden, of het waarom daarvan, alsook de wijze en de verwezenlijking van Zijn komst. Een vergelijking zal dat beter doen begrijpen.
Wanneer de zon haar stralen in een diepe vallei tussen twee hoge bergen doet schijnen, en als zij zelf op het hoogste punt van het firmament staat, zodat zij de bodem en de grond van de vallei geheel kan bestralen, dan geschieden er drie dingen. De vallei wordt meer verlicht door de weerkaatsing van het licht der bergen, zij wordt meer verhit, en zij wordt meer vruchtbaar dan een geheel effen vlakte. Op dezelfde manier vergaat het een mens, als hij in zijn kleinheid berust, in het laagste van zichzelf, en als hij bekent dat hij uit zichzelf niets heeft en niets is, dat hij niet staande kan blijven noch vooruit kan gaan in deugden, en dat hij zelfs vaak tekort schiet in deugdzaamheid en goede werken, en hij aldus zijn nood bekent. Op dat moment graaft hij voor zichzelf een dal van ootmoed. Omdat hij dan ootmoedig is en zijn nood bekent, klagen de goedheid en de barmhartigheid Gods hem aan. Dan beseft hij Gods hoogheid en zijn eigen kleinheid, en wordt hij als een diep dal.
Jan van Ruusbroeck, kapelaan te Brussel (”Die geestelike brulocht”, 1335)