Puriteinen waren theocraten
De reformatorische gezindte maakt selectief gebruik van de puriteinen. Hun theocratische ideaal, waarbij Gods Woord de norm is voor kerk én regering, laat de gezindte te veel links liggen.
Met interesse heb ik kennisgenomen van het opiniestuk van Jan Keuken over de puriteinen (RD 17-7). De puriteinen wisten volgens hem uitstekend „hun belangen te verdedigen” met politieke en zelfs militaire middelen. De auteur constateert dat het soms lijkt of de reformatorische gezindte zich identificeert met hen, waarop hij de vraag stelt of we dan eigenlijk wel weten waar ze voor staan. Volgens Keuken moeten we kritisch zijn met welke groepering we als rolmodel gebruiken. Het is prima als we hen als rolmodel zien voor een ingetogen levensstijl, maar de manier waarop de puriteinen in het genoemde tijdsbestek hun belangen verdedigden is twijfelachtig.
We hoeven het verleden niet te idealiseren en moeten oog hebben voor de donkere schaduwkanten. Toch ben ik blij met wat God ons in dit verleden gegeven heeft in de bekende Engelse Synode van Westminster (1643-1653), in de Schotse kerkhistorie ten tijde van het nationale convenant (1638) en ook in het theocratisch puritanisme in New Engeland. Laten we daarbij vooral niet vergeten hoeveel puriteinen daarbij hun leven gaven voor Gods zaak. Wat ik mis in dit opiniestuk is de aandacht voor het theocratische gedachtegoed van de puriteinen. Als we het hebben over het aannemen van het puritanisme als rolmodel in de reformatorische gezindte kunnen we om hun ideaal van een staatsvorm waarin Gods Woord de norm is voor het gevoerde beleid niet heen.
Geen dood kapitaal
Halverwege de zeventiende eeuw was het theocratische gedachtegoed geen dood kapitaal. In de Westminster Confessie (WCF), opgesteld in 1647, staat bijvoorbeeld dat de overheid de plicht heeft ervoor te zorgen dat Gods waarheid zuiver gehouden wordt en ketterij wordt bedwongen. De verderfelijke en verkeerde gebruiken in de eredienst en kerkelijke tucht moeten worden verbeterd en Gods instellingen moeten op de juiste manier worden ingevoerd, bediend en onderhouden (WCF 23.3).
Er is een belangrijke parallel met artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die een eeuw daarvoor verscheen. Ook hierin staat dat de overheid de taak heeft om Gods Koninkrijk te bevorderen, het Evangelie overal te laten preken, alsook het weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst.
Verstomd
Langzaam maar zeker is de reformatorische gezindte bij dit gedachtegoed weggegroeid. In 1905 werd door de synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland al besloten om artikel 36 op dit punt te besnijden. Het gewraakte gedeelte met de theocratische eisen werd verwijderd om de confessie beter in rapport met de tijd te brengen. Waar in 1905 door velen nog schande gesproken werd over het kortwieken van de gereformeerde belijdenis op dit punt, lijkt die verontwaardiging nu verstomd. Zelfs de SGP, die lange tijd opkwam als verdediger van de gewraakte passage uit artikel 36, heeft dit in praktijk losgelaten door het aanvaarden van het beginsel van godsdienstvrijheid. Behoudens enkele conservatieven in de marge van de partij lijkt zich daar verder niemand meer druk om te maken.
Selectief
Het lijkt erop dat de reformatorische gezindte selectief gebruik maakt van de puriteinen. Dan zijn de puriteinen bijvoorbeeld wel rolmodel als het gaat om de huwelijksmoraal voor het zevende gebod, maar niet als het gaat om de theocratie volgens het eerste gebod. Het is trouwens een goede zaak in deze tijd dat er opgekomen wordt voor het klassieke Bijbelse moraal van het zevende gebod. Maar kan dit wel samengaan met de steeds verdere afzwakking van de consequenties van het eerste gebod? Een ander voorbeeld van selectief gebruik van de puriteinen is dat ze wel fungeren als rolmodel voor het wel sterven, maar het Gode leven met bijvoorbeeld gezinsgodsdienst, vasten en een strikte sabbatviering blijft achterwege. Het hoeft geen betoog dat dit geen geloofwaardige manier is van het hanteren van een puriteins rolmodel.
Dit alles zou nog niet zo problematisch zijn als het alleen gaat om ideeën van mensen of opstellers van belijdenissen. Het wordt pas problematisch als het gezag van Gods hele Woord en alle tien geboden voor ons niet meer gezaghebbend zijn. Dat gebeurt als we nog wel publiek opkomen voor de tweede tafel, maar niet meer voor de eerste tafel van Gods wet. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit de dieperliggende oorzaak is van het selectief gebruik maken van de erve der vaderen. Met andere woorden: het is een aanpassing aan de moderne tijd en een teken van secularisatie. Als we ons ergens op bezinnen moeten als reformatorische gezindte is het daarop. Ik bedoel niet op een intellectuele manier, maar met het hart in zelfonderzoek en bekering.
De auteur is kandidaat in de Hersteld Hervormde Kerk.