Rubriek Ter plekke: Diepst gezonken Hagenaar
Nieuwjaarsdag 1929 overleed plotseling in de tram ds. F. van Gheel Gildemeester (geboren in 1855). „Eenmaal per dag de diepstgezonken Hagenaar”, zo placht hij zich weleens voor te stellen, omdat hij elke dag ’s morgens een duik ging nemen in het overdekte zwembad aan de Mauritskade. Maar de gemeente kwam niets aan hem tekort.
Naast kanselgaven die hij had –ooit promoveerde hij op ”Populaire Evangelieprediking”– was hij pastoraal. Op voor het huidige Den Haag ongekende wijze was hij betrokken bij de bouw van twee nieuwe kerken: de Regentessekerk en de Wilhelminakerk. Die gebouwen moesten er komen vanwege het toenemende kerkvolk. Ook richtte Van Gheel Gildemeester de Christelijke Volksbond op, als tegenwicht van het oprukkend socialisme en communisme. De bond hielp bij werkverschaffing, ondersteunde armen die geen schoolgeld konden betalen en zorgde voor onderdak voor daklozen, ongeacht of men bij de kerk behoorde of niet.
Publieke debatavonden van socialisten in gebouw Walhalla werden door hem niet gemeden en hij wist zijn mannetje te staan. Eens stond een spreker geweldig af te geven op de kerk. Hij schreeuwde: „De maatschappij kan niet genezen vóór de laatste priester aan de laatste darm van de laatste koning in het laatste kerkportaal is opgehangen.” De gevatte Van Gheel Gildemeester vroeg: „Man, waarom neem je nou van alles ’t laatste? Dat wordt bij jou een versleten boel.”
In zijn eerste gemeenten Wilhelminadorp en Dalfsen ging de verkondiging van het Woord ook gepaard met het in praktijk brengen ervan. Soms maakte men daar misbruik van. Alzo geschiedde in Dalfsen. Daar werd destijds ook op zondag de post bezorgd. Zeven dagen in de week kwam de postbode van Zwolle naar Dalfsen wandelen. Van Gheel Gildemeester wilde dat dit op zondag zou stoppen. Hij organiseerde een handtekeningenactie waarop mensen aangaven op de dag des Heeren geen post te willen ontvangen. De petitie werd bij de hoogste postautoriteiten bezorgd en het resultaat was dat de postbode ’s zondags vrij kreeg.
Veertien dagen nadat dit plaatsvond, moest Van Gheel in Zwolle preken. Hij stalde zijn paard in een uitspanning en werd begroet door de in schort gehulde postbode. „Ik kom u vriendelijk bedanken voor uw bemoeienis dat ik ’s zondags voortaan vrij ben, nu kan ik me de hele zondag als kelner verhuren.” De niet om woorden verlegen predikant stond toen even sprakeloos.
Hij was ook humorist. Bij de aanvang van een vergadering viel er een kopje van de tafel stuk op de grond. Van Gheel Gildemeester raapte de scherven bij elkaar en legde ze op tafel met de woorden: „Ziehier de ingekomen stukken voor vanmiddag.”
In Den Haag was er ook een theologisch college waar theologische studenten uit de regio Den Haag konden oefenen. Van Gheel Gildemeester was voorzitter. Op een van die oefeningen hield een student een ‘preek’ over de gelijkenis van de zuurdesem. De student had uitgebreid over de werking van zuurdeeg gesproken alvorens hij ”to the point” kwam. Felle kritiek brak los. Van Gheel Gildemeester reageerde: „Bewaar het preekje maar goed, hoor. Het kan je later nog eens te pas komen. Als je een jubileumtoespraak moet houden voor een christelijke bakkersgezellenbond.”