Vergenoeging
Men moet ten volle overtuigd zijn dat men van zichzelf niet vergenoegd kan zijn, maar dat ons hart van nature geneigd is om altijd te murmureren. Want het vlees is in vijandschap tegen God.De overtuiging moet niet slechts in de beschouwing van de waarheid bestaan, maar ons zo gewillig maken dat we een walging van ons zondige en afkerige hart krijgen en ons diep voor God verootmoedigen. We moeten ons beklagen dat wij van jongs af tegen zo’n Majesteit hebben gezondigd en Zijn heilige wil betwist hebben. Die hier door Gods Geest getroffen zijn, kunnen niet rusten voordat Christus voor hen dierbaar is geworden en zij zich in hun geringe stand en armoede aan Gods wil onderwerpen. Zij moeten uit de bevinding van het hart met Asaf zeggen: Wie heb ik buiten U in de hemel, nevens U lust mij niets op de aarde.
Uit dit grondbeginsel moet de vergenoeging voortkomen en dagelijks beoefend worden. Dus leeft een christen die arm en nooddruftig is, niet slechts vergenoegd omdat hij niet anders kan, maar ook omdat hij niet anders wil dan wat God over hem bepaald heeft. Doch dit weet hij, dat hij daartoe van zichzelf geen vermogen heeft. Hij zoekt dit in nauwe vereniging van zijn hart met de Heere Jezus, dat doorluchtige Voorbeeld van volmaakte vergenoeging.
Wilhelmus Themmen, predikant te Nijkerk (Nuttige zamenspraken van een Heylsoekende Leeraar, 1736)