Bom op het ouderlijk huis in Woudenberg
„Dat is bij ons”, zei Wil Henken toen ze in de verte een dreun hoorde. Een bom verwoestte haar ouderlijk huis. Ze heeft haar moeder nooit teruggezien en haar zusje overleed enkele dagen later. Het is een van de gebeurtenissen die dit jaar op 4 mei bijzondere aandacht krijgen.
De geallieerde vliegtuigen hadden het op een spoorbrug tussen Woudenberg en Leersum gemunt. Meer dan 200 bommen wierpen ze af, maar ze raakten de brug nooit. De omgeving raakten ze wel.
De eerste aanval had op 8 september 1944 plaats. Om halftwee, weet Wil –nu mevrouw Hoogendoorn– nog precies. „Moeder liet ons achter een muurtje schuilen”, zegt de 88-jarige Woudenbergse. „Om kwart voor vier vielen er opnieuw bommen. We vlogen het huis uit en gingen in een greppel liggen. Buurman Jan van de Burgt zei: „Kom vannacht maar bij ons.”
De volgende dag kwam een neef van mijn vader uit Overberg ons halen. Hij moest een bepaald aantal evacués onderdak bieden. Als wij bij hem kwamen, haalde hij dat aantal. We zijn er tot vrijdag 16 maart 1945 gebleven. Al die tijd gingen we niet naar school.”
Gepraat onderweg
Dat veranderde toen het gezin terugkeerde naar de eigen woning aan het Oudenhorsterpad in Woudenberg, tegen de grens met Leersum aan. „Er waren al een paar maanden geen luchtaanvallen op de spoorbrug meer uitgevoerd, dus mijn ouders dachten dat het veilig was. Ik ging op maandag 19 maart weer naar school in Scherpenzeel. Er werd toen tijdelijk lesgegeven in de consistoriekamer van de kerk van de gereformeerde gemeente.”
Daar zat Wil Henken toen ze die maandag een dreun in de verte hoorde. Intuïtief zei ze: „Dat is bij ons.” „Nee, hoor”, zei de bovenmeester, en de les ging verder.
„Om halftwaalf kwam een broer van vader me uit school halen. Er stonden veel mensen buiten te praten en ik hoorde hen zeggen dat Henken en zijn vrouw en enkele anderen waren omgekomen. Papa en mama? vroeg ik. Oom Helmert durfde het niet te vertellen; hij zei alleen dat mijn moeder ernstig gewond was.
Onderweg kwamen we een paard-en-wagen met vlaggen van het Rode Kruis erop tegen. Er lag een wit laken over de wagen. Dat mijn zusje daaronder lag, wist ik niet.” Janna (die als roepnaam Jannie had) had een balk op haar hoofd gekregen en werd zwaargewond naar het noodziekenhuis gebracht.
Voltreffer
Het ouderlijk huis was een puinhoop. Wil werd naar de buren gebracht. „Mijn vader lag bij Van de Burgt op de divan, met verwondingen aan zijn gezicht. „Waar is mama?” vroeg ik. Hij vertelde me dat ze niet meer leefde.”
Een bom die voor de spoorbrug was bestemd, was tientallen meters verderop op de woning terechtgekomen. „Het was een voltreffer”, zegt mevrouw Hoogendoorn. Er vielen uiteindelijk vier doden. „Toen wij in september bij mijn oom in Overberg waren gekomen, zaten de drie broers Hootsen uit Achterberg en hun huishoudster daar reeds als evacué. Toen we teruggingen naar huis, wilden ze met ons mee. Tijdens de aanval kwam de huishoudster –die met moeder en Jannie in huis was– om het leven, evenals een van de broers, die de tuin stond te spitten. De broer die bij vader in de schuur was, bleef ongedeerd. Hij sneed de twee koeien los en joeg ze naar buiten. De derde broer was net even boodschappen aan het doen.
Vader had het vliegtuig gehoord en wilde snel moeder en de evacués gaan waarschuwen. Hij had de deurklink in zijn hand toen de bom viel. Door de luchtdruk klapte hij neer. Brokstukken verwondden zijn gezicht.”
Zoeken in het puin
Hun huisarts, dokter Renken uit Scherpenzeel, was de eerste die hulp bood. „Na de aanval sprong hij direct op zijn motor. Hij bracht mijn vader bij. Samen zochten ze in het puin. De huishoudster was uiteengereten. Moeders onderlichaam was onbeschadigd, maar het bovenlichaam was verminkt. Daarom hebben wij haar ook niet meer mogen zien.
Mijn jongste zusje, Jans, was 4 jaar en speelde bij de buren. Buurvrouw Van de Burgt had haar net op een herenfiets gezet om haar thuis te brengen. Halverwege gingen ze een bocht om en zagen ze het vliegtuig. De buurvrouw draaide snel om, maar door de luchtdruk van de gevallen bom viel ze met fiets en al omver.”
Zij waren ongedeerd. Dat gold niet voor Jannie, die thuis was omdat ze erg bang was en niet het huis uit durfde. „Door de klap werd ze weggeslingerd. Ze is in een houtwal gevonden. Griet, mijn oudste zus van 16, werkte bij een zus van mijn vader in Soest. Niemand durfde de weg op, dus er werd onder jonge mannen uit de omgeving geloot wie haar zou gaan halen. Die moest haar dan ook vertellen dat haar moeder niet meer leefde. Mijn neef Berend Bouwmeester trok het lootje en is op de fiets naar Soest gegaan.”
Toch in een kist
Nog op diezelfde maandag kreeg de familie Henken bericht dat ze naar het noodhospitaal in Scherpenzeel moest komen. „Van maandagavond tot donderdagmorgen zijn we daar geweest: mijn vader, Griet en ik.” Donderdagochtend om drie uur is Jannie overleden; op de begrafenisdag van haar moeder en de beide evacués.
Evertje Henken-Appeldoorn was 40 jaar toen ze omkwam. Dochter Jannie was 12, Kees Hootsen 72, Jenneke Willemsen, de huishoudster, 43 jaar. Anderhalve maand voor de Bevrijding kwamen ze om.
De overlevenden hadden niets meer, want het huis was verwoest. „Iemand naaide gauw jurkjes voor ons, voor de begrafenis. Inmiddels was kleermaker Van Manen uit Veenendaal in het hospitaal langsgeweest: „Henken, ik kom je een pak aanmeten.” Wie het heeft betaald, hebben we nooit geweten.”
Ook timmerman Henk de Man kwam langs. Hij had uiteindelijk drie kisten bij de Duitsers weten los te praten, zodat de overledenen niet in een laken begraven behoefden te worden. Later kwam er ook voor Janna een kist.
Er gebeurt niets
Het gezin Henken behoorde tot de oud gereformeerde gemeente in Overberg. „Er kon geen predikant komen om de begrafenis te leiden, dus dat deed B. Roest, ouderling van de gereformeerde gemeente in Scherpenzeel. Hij was in het ziekenhuis ook al steeds op bezoek geweest.”
De rouwdienst werd bij buurman Van de Burgt in huis gehouden. Juist toen was er opnieuw een luchtaanval. Door de explosies viel er kalk van de muren. Even dreigde er paniek te ontstaan, maar Roest stond op en zei: „Mensen, hier gebeurt niets.”
Toen de rouwstoet onderweg was naar de begraafplaats, was het opnieuw onrustig in de lucht. „De lijkdienaar ging snel de wagens langs en zei: „De witte vlaggen omhoog!” Maar Roest stapte uit en zei: „Rustig maar, hoor, er gebeurt niets.” Dat geloofde hij vast.”
De maandag erna begroef hij ook Jannie. De hervormde predikant, ds. A. J. Westra Hoekzema, sprak toen ook, omdat Jannie in Scherpenzeel op school zat.
Nieuwe woning
Mevrouw Hoogendoorn was bijna 14 jaar toen de ramp zich voltrok. „We zijn daarna bij een zus van vader in Woudenberg gaan wonen. Eind 1945 kregen we een noodwoning. Er werd een huis gebouwd op de plaats van de vorige woning. Het nieuwe huis moest later echter weg omdat de spoorlijn werd verlegd. Alleen de appelboom uit onze achtertuin schijnt er nog te staan.”
Het gebeurde liet de arts die had geholpen niet los. „Dokter Renken heeft alles uitgeplozen en ontdekte dat de bom door een jongen van 17 jaar is afgeworpen. Als dat een seconde te vroeg of te laat gebeurde of als de bom door de wind afdreef, werd niet het doel maar de omgeving geraakt.”
Droom
Als iemand later aan vader Aart Henken vroeg hoe hij de tijd na de ramp was doorgekomen, zei hij: „Overdag had ik mijn werk, ’s avonds was ik er voor de deerns (meisjes, LV), ’s nachts had ik mijn verdriet.” Hij hertrouwde met zijn huishoudster en trok naar Ederveen. Toen hij in 1993 op 93-jarige leeftijd was overleden, werden op zijn wangen opeens de plekken zichtbaar waar hij in 1945 gewond was geweest.
„Ondanks alles hebben we een goede tijd gehad”, zegt mevrouw Hoogendoorn. „De Heere heeft voor ons gezin gezorgd. Vader was vader en moeder tegelijk. Mijn jongste zus heeft het gebeurde te veel verdrongen en is later zwaar overspannen geweest. Zelf vond ik het met name moeilijk toen ik zag dat mijn kleinkinderen met vragen naar hun moeder gingen. Dat had ik nooit meer kunnen doen.”
De ramp aan het Oudenhorsterpad krijgt op 4 mei aandacht tijdens de dodenherdenking in Woudenberg. Een bijzonder moment was de negentigste verjaardag van Griet de Jonge, de oudste dochter uit het gezin Henken, afgelopen september in een verzorgingshuis in Goes. „Zij is een vrouw die de Heere vreest. Ze vertelde dat ze kort tevoren had gedroomd. Toen had ze onze zus Jannie in lange, witte klederen voor Gods troon zien wandelen. Ze mocht toen vast geloven dat Jannie dat ook werkelijk mag doen. Het was de eerste keer dat daarover werd gesproken.”