Partijen steken terecht energie in Europa; nu de kiezer nog
Elke partij stroopt zo zoetjes aan zijn mouwen op. Want het is een immense uitdaging burgers in de benen te krijgen voor de Europese verkiezingen. Toch is al die inzet de moeite waard.
Elke verkiezingscampagne is voor een politieke partij een huzarenstukje. Zeker die voor het Europees Parlement. Dit is in Nederland immers de verkiezing met het laagste opkomstpercentage. Bij de Kamerverkiezingen ligt dat rond de 80 procent, bij de EP-verkiezingen blijft de teller steken op circa 35 procent.
Hoe kunnen partijen de burger dan tóch naar de stembus lokken? De apathie en desinteresse van kiezers doen in elk geval een groot beroep op hun creativiteit.
Volgens het dagblad Trouw beginnen aanhangers van de PvdD dezer dagen met het op social media posten van talloze foto’s van dorre, bruine weilanden. Let wel, zonder enige verwijzing naar de politiek! Achterliggende strategie: als Thieme en haar companen dan over enige tijd hun verkiezingsleuzen en -posters gaan verspreiden, valt hun boodschap dat het bestrijdingsmiddel glysofaat Europabreed verboden moet worden, in een weltoebereide aarde. Best slim, toch?
Anderzijds, is het tegelijkertijd eigenlijk geen zinloze tobberij, dat verwoede campagnevoeren? Europa blijft voor de gemiddelde Nederlander toch een ver-van-zijn-bedshow? En wat maakt het nu uit als hij op 23 mei zijn stempas achteloos in de prullenbak kiepert?
Veel. Want het mag dan zo zijn dat één stem op de dertien miljoen kiesgerechtigden een druppel op een gloeiende plaat is en dat 26 Nederlandse Europarlementariërs slechts een Gideonsbende zijn in het 751 leden tellende EP; toch kunnen vele kiezers samen wel degelijk het verschil maken. Niet voor niets krijgen de gevestigde grote partijen, die vanouds pro-Europees denken, buikpijn als ze zien hoe rechts-populistische, eurokritische groeperingen overal in de EU in opmars zijn.
En als iets de laatste jaren duidelijk is geworden: het gaat in Brussel en Straatsburg wel degelijk ergens over. Hier wordt over zaken besloten die ons allen raken: migratie, klimaat, pulskorvisserij, het beleid rond de brexit.
Hoe belangrijk de EU is, ontdekte ook de bekende CDA’er Wim van de Camp. Nu hij na tien jaar het EP verlaat, zegt hij in Trouw behartigenswaardige dingen. Terwijl hij met zijn handen een trechter uitbeeldt: „Ik vergelijk het altijd zo: toen ik in de Kamer zat, zat ik in het smalle pijpje van de trechter, en in het Europees Parlement zat ik in de brede kelk. Het is hier veel internationaler, er speelt veel meer. We hebben het over Poetin gehad, over internationale handel, het overleg met de VS en Canada, de verdragen met Japan en Zuid-Korea, de eurocrisis, de migratiecrisis, Turkije. Het is hier echt een politieke snoepwinkel, hoor.”
Tien jaar geleden binnengekomen „als een behoorlijke euroscepticus”, veranderde Van de Camp „gaandeweg van mening” en ging hij steeds meer de waarde van een sterke EU zien.
Dat veranderingsproces kún je kritisch benaderen. Zo van: wat jammer toch dat mensen de neiging hebben in elke baan de kleur van hun omgeving aan te nemen en zich te laten inkapselen. Maar het is ook mogelijk een heel andere les te trekken: blijkbaar hebben mensen de neiging een orgaan waar ze weinig vanaf weten snel als overbodig of hinderlijk te bestempelen, terwijl hun waardering groeit naarmate hun kennis ervan toeneemt.