Dr. Smelik: Schaf orgelspel voor de dienst in huidige vorm af
„Het wordt hoog tijd om het orgelspel voor de dienst in de huidige vorm helemaal af te schaffen”, stelt dr. Jan Smelik. „Het dient vooral als vrijblijvend klankbehang, als quasi-stichtelijke muziek.”
De musicoloog en hymnoloog uit Steenwijk doet zijn uitspraak in het jongste nummer van EREdienst, het blad van de vrijgemaakte Vereniging van Gereformeerde Kerkmusici (VGK), waarvan hij hoofdredacteur is.
Volgens dr. Smelik is het orgelspel voorafgaand aan de eredienst een relatief jong verschijnsel. „Tot begin twintigste eeuw werd voor de dienst uit de Schrift gelezen of werd een psalm gezongen.” Hij stelt dat Martin Boltes, organist van de Amsterdamse Episcopal Church, aan het eind van de 19e eeuw als een van de eersten ervoor pleitte voor aanvang van de kerkdienst het orgel te bespelen, omdat het rumoerige geschuifel met stoelen onder het zingen volgens hem onstichtelijk zou zijn. Ook dr. Abraham Kuyper schreef aan het begin van de 20e eeuw in zijn boek ”Onze Eeredienst” dat hij het zingen of lezen voor aanvang van de dienst „beneden de waardigheid van het heiligdom” vond en dat orgelspel „de meest natuurlijke en als vanzelf aangewezene afleiding” was.
Het orgelspel voor de dienst raakte in de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw „volledig ingeburgerd” in protestants Nederland, aldus dr. Smelik, hoewel er ook kritiek kwam op de nieuwe praktijk. Zo schreef een organiste in 1923 dat organisten moesten weigeren te spelen voor „een onrustig woelende gemeente.”
Volgens dr. Smelik logenstraft de praktijk inmiddels de gedachte dat het orgelspel voor de dienst een goede voorbereiding op de kerkdienst zelf is. „Dat blijkt bijvoorbeeld vaak wanneer je als organist één minuut voor het begin van de dienst het orgelspel beëindigt. Het rumoer in de kerk neemt dan hoorbaar af. Dus niet het orgelspel zelf, maar vooral wat volgt op het slotakkoord krijgt de neuzen, of beter: de monden, oren en harten, in dezelfde richting: gericht op de liturgie, de ontmoeting met God en elkaar.”
Dat orgelspel vaak niet fungeert als voorbereiding op de dienst, wordt volgens de hymnoloog „eens te meer duidelijk nu in veel gemeenten voor aanvang van de dienst via de beamer mededelingen geprojecteerd worden over jeugdkampen, volleybaltoernooien, opbrengsten van bazars, wijkbarbecues, et cetera. Er ontstaat een idiote, schizofrene combinatie van wat het oog ziet/leest en wat het oor hoort.”
Volgens dr. Smelik is een eeuw na invoering van het orgelspel voor de dienst „voldoende gebleken” dat dit gebruik zoals dat nu vorm krijgt „evenmin wenselijk is als het zingen of lezen.”
Hij pleit ervoor in ieder geval te komen tot een „eenduidige invulling” van de tijd voorafgaand aan de dienst. „Want ook hier kun je niet twee heren dienen. Prima wanneer je kiest om ruimte te geven voor onderlinge communicatie, via de beamer en ook mondeling met degene die naast je zit. Maar dan geen muziek. Prima wanneer je kiest om voor de dienst te musiceren. Maar laat dat dan een functie hebben die verder reikt dan geluidsbehang, dan het dempen en verdoezelen van gekeuvel en rumoer van een onrustig woelende gemeente.”