Opinie

Van den Brink: Notie van straf in juridische zin ontbreekt

Het is jammer dat Sonneveld zwijgt over de aantijging dat hij flirt met de alverzoening. Ook maakt Sonneveld de relevantie van de Godheid van Christus en Zijn opstanding voor het verlossingswerk niet duidelijk.

Dr. G. A. van den Brink
7 March 2019 10:49Gewijzigd op 16 November 2020 15:27
beeld henk Visscher
beeld henk Visscher

Sonneveld stelt in zijn reactie op mijn recensie van zijn boek dat sommige van mijn kritiekpunten onterecht zijn. Dat is hoopgevend, want hoe onterechter mijn kritiek is, hoe beter. Ik heb immers fundamentele bezwaren geventileerd. Als Sonneveld nu aangeeft dat hij de alverzoening wél radicaal afwijst en Christus’ dood wél beschouwt als plaatsvervangende straf, erken ik van harte dat mijn recensie onjuistheden bevatte.

Maar iedereen kan eenvoudig constateren dat het zo niet ligt. Over mijn forse aantijging dat hij flirt met de alverzoening, zwijgt hij. Blijkbaar klopt dat. Over mijn kritiek op zijn bizarre uitlating over humor en blasfemie, zegt hij niets. Dat zijn evangelie zonder ernst is, zonder urgentie, zonder bekering blijft onweersproken. Ik had liever gehad dat hij hierop inging, dan op de vraag of hij Irenaeus correct weergeeft.

Oordeel

Sonneveld gebruikt in zijn boek inderdaad de woorden oordeel en toorn (punt één). Maar niet de notie van straf. Over oordeel en toorn spreekt hij altijd in niet-juridische zin. Oordeel betekent dan dat God een mening heeft, toorn dat God zich boos maakt. Waar het echter om gaat, is of God rechter is, Die in rechterlijke zin straft, een juridisch vonnis uitspreekt en Wiens toorn inhoudt dat Hij iets veroordeelt (zie Romeinen 8:1 en Galaten 3:13). Nergens erkent Sonneveld deze juridische lading van woorden als toorn, straf en oordeel.

Dit heeft gevolgen voor het spreken over toekomstige straf (punt twee). Hij gelooft in een leven-na-de-dood waarin oordeel is. Maar denkt hij daarbij aan een definitief oordeel? Is dat het oordeel van Hebreeën 9:27? Duidelijk niet, want de zin die Sonneveld half citeert, luidt: „Daarom geloof ik in een leven-na-de-dood waarin oordeel is en we een proces van verzoening ingaan.” Om te vervolgen: „Allemaal. […] En zo zullen wij […] bij God zijn en de tijd krijgen om te genezen” (244).

Mijn opmerkingen over de Godheid van Christus en de opstanding (punten drie en vier) gingen niet over de vraag of Sonneveld ze als feiten vermeldt, maar of hij de relevantie voor het verlossingswerk duidelijk maakt, in overeenstemming met Irenaeus. Soms noemt Sonneveld inderdaad dat Jezus God is en is opgestaan. Maar feiten vermelden is nog niet betekenis verlenen. Hier geldt: ”Show, don’t tell!”

Duivel

Zijn vijfde punt gaat over het bestaan van de duivel. Gustav Aulèn wijst erop dat Irenaeus dualistisch over verzoening dacht: zonder de duivel als een persoonlijke macht valt Irenaeus’ visie niet te begrijpen. Sonnevelds visie op het kwaad is nadrukkelijk anders: hij omschrijft het kwaad als afwezigheid van het goede (blz. 51). En op bladzijde 218 (de gewraakte passage) zegt hij letterlijk: „… de Christus victor-benadering heeft daarom ook niet per se een duivel of Satan nodig. Het gaat om een gevecht met het kwaad, […] en daarvoor is geen bovennatuurlijke verliezer noodzakelijk.” Zo zou Irenaeus het nooit hebben gezegd.

Ook het zesde punt gaat over het verschil tussen Irenaeus en Sonneveld. Ik erken dat ook Sonneveld over een ordenend principe spreekt. Maar voor Irenaeus was het werk van Christus het ordenende principe van de wereldgeschiedenis, voor Sonneveld de liefde van God (245-251). Opnieuw geldt: zo zou Irenaeus het nooit hebben gezegd.

Sonneveld verwijst ten slotte naar het ene geloof (Efeze 4:5). Inderdaad: één geloof, één evangelie. Laat dat dan het geloof zijn dat „eenmaal aan de heiligen overgeleverd is” (Judas:3). Want er is geen ander evangelie.

De auteur is hersteld hervormd predikant.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer