Geef christelijke symbolen plaats in catecheselokaal
Er zijn wachtkamers waar het leuker zitten is dan in het catecheselokaal. Terwijl de laatste een ruimte mag zijn die ook het gevoel en de verbeelding van jongeren raakt.
Als kind heb ik jarenlang zondagsschool gehad in de consistoriekamer van de kerk. Eerlijk gezegd kan ik me er weinig meer van herinneren. Of ik de Bijbelverhalen mooi vond? Ik weet het niet meer. Eén ding weet ik nog wel: aan de muur hing een afbeelding van het schilderij dat Van Gogh maakte over de barmhartige Samaritaan. De inspanning waarmee de Samaritaan de gewonde man op zijn ezel hielp, ik heb er uren naar zitten kijken.
Velen zullen vergelijkbare herinneringen hebben. Terugdenkend aan de periode van zondagsschool, jeugdvereniging of catechisatie, zie je het weer voor je: de ruimte waarin het gebeurde, de foto’s of het schilderij aan de muur. Dat onderstreept wat Hilde Westerman schreef over het gebruik van christelijke symbolen in de beeldcultuur (RD 23-1).
Goede herder
In zijn boek ”You are what you love” pleit de Amerikaanse, gereformeerde theoloog James K. A. Smith er daarom voor om bewuster na te denken over de inrichting van de ruimte waarin we kinderen en jongeren onderwijzen over het christelijke geloof. Voor hem is dat zelfs een principe, voortkomend uit de overtuiging dat een mens niet alleen leert via het verstand, maar via alle zintuigen. Wat we in de jeugdruimte of het catecheselokaal zien en ervaren, doet er dus toe.
Smith schildert in zijn boek de situatie van een jongen die het geloof van zijn jeugd vaarwel zegt. Hij heeft het helemaal gehad met de –in zijn beleving– zelfgenoegzaamheid van kerkmensen. Bovendien is hij beland in een moeras van twijfel aan het hele christelijke gedoe. Door een combinatie van moeilijke omstandigheden en foute keuzes raakt hij op een gegeven moment diep in de problemen. De wanhoop nabij, zit hij eenzaam op zijn studentenkamer. Dan komt hem opeens zijn jeugd in de kerk voor de geest. Nee, het zijn niet de catechismusvragen die hij uit zijn hoofd heeft geleerd. Het is iets wat zich opdringt vanuit zijn ‘pakhuis van de verbeelding’: de afbeelding van de goede herder die altijd in de jeugdruimte hing. Met dit beeld komt ook het bijbehorende verhaal weer boven: van een herder die de 99 schapen achterlaat om dat ene afgedwaalde schaap op te zoeken. Het roept in hem een verlangen op naar wat er ooit is geweest.
Het verhaal is fictief, maar de principes eronder niet. Het feit alleen al dat Jezus het verhaal van de goede herder heeft verteld, onderstreept die principes. Hij schetste daarmee een beeld, omdat Hij wist dat mensen in beelden denken en beelden vaak gemakkelijker worden onthouden dan woorden. De hele Bijbel staat er vol van: beelden, verhalen en metaforen die ons tot aanbidding willen brengen van de ene ware God.
Verbeelding
Met de verstandelijke component van het kerkelijk onderwijs is het meestal wel goed gesteld. Maar „een holistische christelijke leeromgeving vult niet alleen het intellect, het voedt ook de verbeelding” (Smith). Dat zou te zien moeten zijn in hoe we die leeromgeving letterlijk inrichten. Hoe appelleert de ruimte waarin we clubwerk of catechese geven aan de verbeelding van kinderen, tieners en jongeren? Wat herinneren ze zich later van die omgeving?
Daarover zouden we meer moeten nadenken. Zoveel aandacht we (terecht) geven aan de inrichting van de kerk(zaal), zo weinig aandacht is er vaak voor de inrichting van de ruimte waarin onze jongeren daarnaast kerkelijk onderwijs ontvangen. Als er maar stoelen en tafels staan, er voldoende licht is en eventueel een whiteboard beschikbaar is, dan vinden we het genoeg. Soms is er niets wat zo’n ruimte anders maakt dan bijvoorbeeld het zaaltje waarin de plaatselijke bejaardensoos bingo-avonden organiseert, of de zolder waarop de scouting cola drinkt met haar jongeren.
Let wel: er is op zich niks mis met een mooi borduurwerk van de vrouwenvereniging, of met een oude gravure van het kerkgebouw. Ook posters met dure auto’s erop of een indrukwekkende waterval (al dan niet met een Bijbeltekst erbij) zijn niet verkeerd. Maar de vraag is wel welk beroep deze doen op de verbeelding en het geheugen van onze jongeren. Ze ondersteunen nauwelijks of niet het verhaal dat we aan hen willen vertellen.
Adelaar
Laat daarom ook de ruimte waarin we catechese of jeugdwerk geven een verwijzing zijn (of bevatten) naar het geloof; iets wat de zintuigen van de kinderen en jongeren op een positieve manier prikkelt. Daar hoef je helemaal geen grootse dingen voor te doen. Denk aan de afbeelding van de goede herder uit het verhaal dat Smith vertelt.
Of aan de inrichting in kerkelijk centrum ’t Kerkheem in Voorthuizen. Daar siert een meer dan levensgrote afbeelding van een adelaar de jeugdruimte, met een verwijzing naar Jesaja 40:31. Het bijzondere ervan is dat de afbeelding is opgebouwd uit 20.000 kleine fotootjes van individuele gemeenteleden en allerlei kerkelijke activiteiten. Het is een illustratie die jongeren opslaan in hun pakhuis van verbeelding, als een herinnering aan de woorden van het Evangelie.
Het heeft ook te maken met de sfeer die een ruimte uitademt. Kinderen en jongeren zijn daar heel gevoelig voor. Het maakt dus wel degelijk uit of een ruimte kil en koud overkomt, of warm en veilig. Zelfs tandartsen beseffen dat soms beter dan de kerk: er zijn wachtkamers waar het leuker is om te zitten dan in het catecheselokaal van de plaatselijke kerkelijke gemeente. Waarom zorgen tandartsen daarvoor? Omdat ze geleerd hebben dat sfeer ertoe doet! Patiënten zijn niet alleen geholpen met informatie over de behandeling, maar ook met een rustgevende en gezellige omgeving.
Laat de ruimte waarin we jongeren onderwijzen dus méér zijn dan een ruimte waarin we (belangrijke!) informatie overdragen. Het mag een ruimte zijn die ook hun gevoel en verbeelding raakt.
De auteur is medewerker HGJB. Dit opinieartikel is een bewerking van een artikel dat op 15 februari verschijnt in het HGJB-vakblad Generator.