Dienstmaagd
Lukas 1:38a
„En Maria zei: Zie de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord.”
Maria zegt: „Ik dien de zonde niet, ook niet de duivel. Daarin heb ik geen lust. Ik ben de dienstmaagd des Heeren, zoals mijn vader David zei: „Heere, ik ben Uw knecht, ja, ik ben Uw knecht.”” Zo zegt ze ook in nederigheid: „Ik ben Uw dienstmaagd. Gelijk de ogen van de dienstmaagden geslagen zijn op de ogen en de handen van haar vrouwen, zo zijn mijn ogen op de Heere. Zegt de Heere: „Gaat”, ik ga. Zegt de Heere: „Laat Ik dat aan u doen”, ik laat het doen, ik ben des Heeren dienares. En Gij, engel Gods, zijt mijn mededienstknecht en broeder. Gij dient ook de Heere, gij zijt een gedienstige geest, die tot mij uitgezonden zijt om dit bekend te maken.” Ze erkent de genade Gods. „Ik wil”, zegt ze, „de genade in mij niet loochenen.”
Het tweede van de inhoud van onze tekst is dat Maria geloofd heeft alles wat God in Zijn Woord van de menswording van Christus gesproken heeft: „Vrouw, groot is uw geloof, de Heere heeft zoveel gezegd van de Zaligmaker en van Zijn komst, de tijd en de plaats en dat Hij uit een maagd geboren zou worden.” „Ik verwonder mij, ik ben een maagd en ik ben daarvan onderricht dat Hij het zaad van de vrouw moet zijn en niet van de man (Genesis 3:15).”
Bernardus Smijtegelt, predikant te Middelburg (”Zestal leerredenen”, 1730)